200501146/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenswaard,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04/3227 en 04/2671 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Bij besluit van 16 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor een woonhuis op het perceel [locatie] te Valkenswaard.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college het daartegen gemaakte door appellant bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op 27 december 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K.A.M. van Kampen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [vergunninghouders].
2.1. Het bouwplan voorziet in een uit twee bouwlagen bestaande woning waar, aan een gedeelte van de zij- en achtergevel, een als gebouw aan te merken ruimte is voorzien bestaande uit één bouwlaag.
2.2. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Omgeving Zandbergstraat-Ooistraat" bestemd voor "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 6.3, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn op de gronden uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 6.1 omschreven doeleinden, onder de navolgende hoofdbepalingen:
.a1 de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd met (een gedeelte van) de voorgevels in de naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;
.a2 het aantal bouwlagen van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 2;
.b1 de aanbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen en op de gronden op de kaart aangeduid met "W(mg)" worden gebouwd;
.b2 het aantal bouwlagen van aanbouwen bedraagt maximaal 1;
.b3 de aanbouwen mogen geen zelfstandige woning vormen.
Ingevolge artikel 1, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften verstaan onder:
4. hoofdgebouw: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken,
6. aanbouw: een met een hoofdgebouw verbonden ruimte, die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en als zodanig qua verschijningsvorm afwijkt van de bouwmassa van het hoofdgebouw.
2.3. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte heeft aangemerkt als een woning met aanbouw. Van ondergeschiktheid van de aanbouw als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 6, van de planvoorschriften is volgens appellant geen sprake. Volgens appellant voorziet het bouwplan in één hoofdgebouw dat gedeeltelijk is gesitueerd buiten het daarvoor op de kaart aangegeven bouwvlak.
Dit betoog faalt. Met zijn geringere hoogte onderscheidt de aanbouw zich van het hoofdgebouw doordat deze in bouwkundig opzicht herkenbaar is als een afzonderlijke en ondergeschikte aanvulling daarop. Voldaan is derhalve aan de in artikel 1, aanhef en onder 6, van de planvoorschriften gegeven omschrijving van het begrip aanbouw. De omstandigheid dat daarin woonfuncties zijn voorzien maakt dat niet anders. Het planvoorschrift stelt niet als vereiste dat sprake moet zijn van functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw.
2.4. Het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het gebouw ten onrechte als bijgebouw heeft aangemerkt, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter heeft dat immers uitdrukkelijk als een aanbouw aangemerkt. Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld moet evenwel de aan de woning aan te bouwen ruimte in haar geheel, derhalve met inbegrip van het gedeelte dat is gesitueerd binnen het bouwvlak, als aanbouw worden aangemerkt. Voor zover appellant betoogt dat situering van een gedeelte van de aanbouw buiten het voor hoofdgebouwen aangegeven bouwvlak in strijd is met het bestemmingsplan, faalt dat betoog. Nu dat gedeelte van de aanbouw is gesitueerd op gronden die op de plankaart zijn aangeduid met "W(mg)" is, gelet op artikel 6.1.b1 van de planvoorschriften, van zodanige strijd geen sprake.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005