ECLI:NL:RVS:2006:AU9402

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509849/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 20 juli 2005, hield in dat verzoekster een dwangsom verbeurt voor elke overtreding van voorschrift B9 van de verleende vergunning. De begunstigingstermijn was vastgesteld op zes weken na de datum van het besluit. Verzoekster heeft op 25 november 2005 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 januari 2006, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De Voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De zaak draaide om de vraag of verzoekster in strijd had gehandeld met voorschrift B9, dat het manoeuvreren van vrachtauto's en het laden en afvoeren van producten tussen 19.00 en 7.00 uur verbiedt. Verzoekster voerde aan dat er zicht was op legalisatie van haar activiteiten.

De Voorzitter concludeerde dat, hoewel er sprake was van overtreding, er ook een mogelijkheid bestond dat in de bodemprocedure de Afdeling zou oordelen dat er concreet uitzicht op legalisatie was. Dit zou betekenen dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. Daarom besloot de Voorzitter om de last onder dwangsom te schorsen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van wettelijke voorschriften, maar ook de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van handhaving af te zien.

Uitspraak

200509849/2.
Datum uitspraak: 6 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2005 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, waarbij is bepaald dat verzoekster een dwangsom verbeurt voor iedere overtreding van voorschrift B9 van de bij besluit van 22 november 1998 verleende vergunning. De begunstigingstermijn is daarbij vastgesteld op zes weken na dagtekening van dit besluit.
Bij besluit van 11 november 2005 heeft verweerder het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, ing. A.F.C. Groenen en E. Huizinga, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Niessen-Kruiswijk, A. Zandbergen, H. Aslander en P. de Wijs, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge voorschrift B9, voor zover thans van belang, is het manoeuvreren van vrachtauto's, het laden van producten en het afvoeren hiervan verboden tussen 19.00 en 7.00 uur.
2.3.    Verzoekster verzoekt de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het dwangsombesluit te schorsen. Zij voert hierbij aan dat er zicht is op legalisatie.
2.4.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met voorschrift B9, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    De Voorzitter overweegt dat verzoekster in het kader van een aanvraag van 13 april 2004 om een revisievergunning, als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer, om zes vrachtwagenbewegingen per nachtperiode heeft verzocht. Bij uitspraak van heden, in zaak nr.
200509842/2, heeft de Voorzitter geoordeeld dat, aangezien een maximaal geluidsniveau van 60 dB(A) voor de nachtperiode, uitgaande van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, aanvaardbaar is, het niet is uitgesloten dat een verbod op nachtelijke vrachtwagenbewegingen in de daarbijbehorende bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop acht de Voorzitter het niet uitgesloten dat in de bodemprocedure in deze zaak de Afdeling van oordeel zal zijn dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzicht op legalisatie bestond, hetgeen betekent dat het bestreden besluit dan niet in stand kan blijven.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak en zaak nr.
200509842/2moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat - in verband daarmee - het bedrag dat voor de in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten dient te worden vergoed, gelijkelijk over de zaken moet worden verdeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 11 november 2005 en het besluit van 25 juli 2005;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 335,06 (zegge: driehonderdvijfendertig euro en zes cent), waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zaanstad aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Zaanstad aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006
195-424.