ECLI:NL:RVS:2006:AU9406

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504304/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dijkverbeteringsplan Westervoortsedijk te Arnhem

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het dijkverbeteringsplan 'Westervoortsedijk te Arnhem', vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel op 23 oktober 1997. Appellanten zijn de besloten vennootschap 'IndustriePark Kleefse Waard B.V.' en de stichting 'Stichting Gelderse Milieufederatie'. Zij hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling en goedkeuring van het dijkverbeteringsplan, dat onder andere de indijking van de Koningspleij-Noord behelst. De appellanten stellen dat het plan in strijd is met de beleidslijn 'Ruimte voor de Rivier' en dat het onevenredig nadelige gevolgen heeft voor natuur en landschap. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 december 2005, waarbij de appellanten en verweerders aanwezig waren. De Afdeling oordeelt dat de dijkverbetering valt onder de categorie 'ja, mits'-activiteiten en dat de vaststelling van het plan niet in strijd is met de beleidslijn. De Afdeling concludeert dat de verweerders in redelijkheid het dijkverbeteringsplan hebben kunnen vaststellen en goedkeuren. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

200504304/1.
Datum uitspraak: 11 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de besloten vennootschap "IndustriePark Kleefse Waard B.V.", gevestigd te Arnhem,
2.    de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie", gevestigd te Arnhem,
appellanten,
en
1.    het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel,
2.    het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
3.    het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
4.    de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
5.    de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 1997 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel vastgesteld het dijkverbeteringsplan "Westervoortsedijk te Arnhem, DP 25/50".
Bij besluit van 19 december 1997, nummer MW95.23942-6635305, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland het dijkverbeteringsplan goedgekeurd.
Bij uitspraak van 12 november 1998 in zaak no. E10.98.0004 heeft de Afdeling beide voornoemde besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel, op voorstel van het college van dijkgraaf en heemraden van 19 januari 2005, vastgesteld het dijkverbeteringsplan "Westervoortsedijk Fase 2".
Bij besluit van 8 maart 2005, nummer MW2004.8874, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland het dijkverbeteringsplan goedgekeurd.
Bij besluit van 23 maart 2005, kenmerk SB/vbt/04/3710u/mj, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan het Waterschap Rijn en IJssel een vergunning verleend voor het slopen van gedeelten van de kadeconstructie van de Billitonkade langs de Westervoortsedijk en de laad- en loskades langs de Nieuwe Havenweg.
Bij besluit van 4 april 2005, kenmerk SB/VVG/04/4829u/ruitbe/mf, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan het Waterschap Rijn en IJssel een aanlegvergunning verleend voor het verhogen van de waterkering langs de Billitonkade en de Nieuwe Havenweg.
Bij besluit van 23 maart 2005, kenmerk SB/vbt/04/3712u-3751u/mj, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan het Waterschap Rijn en IJssel vrijstelling verleend van de bepalingen van de bestemmingsplannen "Industrieterrein" en "Malburgen en de Koningspleij" alsmede een vergunning verleend voor het bouwen van damwanden en damwandconstructies op een aantal percelen langs de Billitonkade - Westervoortsedijk, Nieuwe Havenweg en Koningspleij.
Bij besluit van 29 maart 2005, kenmerk Sb/rwb/05/371m/burgma/tf, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem een beschikking afgegeven tot vaststelling van de ernst van de bodemverontreiniging ter plaatse van de Nieuwe Havenweg en de Westervoortsedijk, gedeelte Billitonkade.
Bij besluit van 29 maart 2005, kenmerk Sb/rwb/05/370m/burgma/tf, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem ingestemd met het deelsaneringsplan van het Waterschap Rijn en IJssel ter sanering van de bodemverontreiniging ter plaatse van de Nieuwe Havenweg en de Westervoortsedijk, gedeelte Billitonkade.
Bij besluit van 29 maart 2005, kenmerk Sb/rwb/05/373m/burgma/tf, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem ingestemd met het saneringsplan van de gemeente Arnhem ter sanering van de bodemverontreiniging ter plaatse van de Westervoortsedijk voormalig 85.
Bij besluit van 22 maart 2005, nummer ANKV 2823, heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ingestemd met het deelsaneringsplan van het Waterschap Rijn en IJssel ter sanering van de waterbodemverontreiniging tussen de oude kade en de te plaatsen damwand ter plaatse van de Malburgerhaven.
Bij besluit van 24 maart 2005, nummer ANR 0284, heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan het Waterschap Rijn en IJssel een vergunning verleend voor het verbeteren van de primaire waterkering met bijkomende werken, tracé Westervoortsedijk, op het rivierbed van de Neder-Rijn tussen kmr 879.900 en kmr 882.600.
Bij Koninklijk Besluit is aan het Waterschap Rijn en IJssel een concessie verleend voor de indijking van gronden aan de rechteroever van de Neder-Rijn tussen kmr 879.900 en kmr 882.600.
Bij besluit van 31 maart 2005, nummer 05.03342, heeft het afdelingsbestuur Zuid van het Waterschap Rijn en IJssel aan het Waterschap een onheffing van de Keur op de waterkeringen van Waterschap Rijn en IJssel verleend voor het verbeteren en/of aanleggen van de Westervoortsedijk vanaf de Billitonkade, via de Nieuwe Havenweg, Koningspleij en Pleijroute tot aan de Schaapdijk.
Tegen al deze besluiten heeft appellante sub 1 (hierna: IPKW) bij brief van 17 mei 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 17 mei 2005, beroep ingesteld.
Tegen het besluit tot vaststelling van het dijkverbeteringsplan en het besluit tot goedkeuring van dit plan heeft appellante sub 2 (hierna: GMF) bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 juni 2005 hebben verweerders een gezamenlijk verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 augustus 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders en van IPKW. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2005, waar IPKW, vertegenwoordigd door mr. A.P.W. Esmeijer, advocaat te Utrecht, alsmede door P. Enkelaar en W. van Coeverden, GMF, vertegenwoordigd door H.H.R. van Loenen Martinet, en verweerders, alle vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem en ir. P.P.G.M. Dessens, bestuurder van het waterschap, zijn verschenen. Voorts hebben het woord gevoerd namens het algemeen bestuur van het waterschap ing. L. de Munk, ambtenaar van het waterschap, namens het college van burgemeester en wethouders van Arnhem J.M. Troost, ambtenaar der gemeente en namens het college van gedeputeerde staten van Gelderland ing. M. de Vos, ambtenaar der provincie.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de waterkering (hierna: Wwk) geschieden de aanleg van een primaire waterkering alsmede de wijziging in richting, vorm, afmeting of constructie van een primaire waterkering overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld en door het college van gedeputeerde staten goedgekeurd plan. De goedkeuring kan ingevolge artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) slechts aan het plan worden onthouden wegens strijd met het recht of op een grond, neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgschreven.
Planbeschrijving
2.3.    Het dijkverbeteringsplan heeft betrekking op een gedeelte van de waterkering langs de noordelijke oever van de Neder-Rijn vanaf de rand van het stadscentrum van Arnhem in oostelijke richting tot aan de IJssel, dijkpaal 37-50. In het plan is gekozen voor het dijktracé waarbij het industrieterrein Kleefse Waard, het nog te ontwikkelen industrieterrein Koningspleij-Noord en de Akzo-haven binnendijks worden gebracht. De Akzo-haven zal worden afgedamd met een vaste kering, en zal op termijn worden gedempt.
Het standpunt van GMF
2.4.    GMF stelt in beroep dat het dijkverbeteringsplan ten onrechte is vastgesteld en goedgekeurd voor zover het betreft de deeltrajecten E en F van het plan, die leiden tot een indijking van de Koningspleij-Noord. Daartoe voert appellante aan dat een variant had moeten worden beschouwd waarbij de Kleefse Waard wel en de Koningspleij-Noord niet zou worden ingedijkt. Volgens appellante is het plan in strijd met de beleidslijn "Ruimte voor de Rivier" (hierna: de Beleidslijn) en heeft het plan onevenredig nadelige gevolgen voor de natuur en landschapswaarden, waaronder de nabij gelegen speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn.
2.4.1.    Ter zitting heeft appellante haar argument met betrekking tot de aantasting van de natuur- en landschapswaarden ingetrokken, zodat haar beroep zich beperkt tot strijd van het plan met de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.
Het standpunt van verweerders
2.5.    Verweerders sub 1 en 2 hebben het dijkverbeteringsplan niet in strijd met de beleidslijn Ruimte voor de Rivier geacht en hebben dit vastgesteld, respectievelijk goedgekeurd.
De vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    De Koningspleij-Noord is een niet opgehoogde uiterwaard van ongeveer 18 hectare en ligt beneden het maatgevend hoogwaterniveau. De uiterwaard wordt gedeeltelijk begrensd door het oostelijke grondlichaam van de Pleijbrug, een dicht dijklichaam.
2.6.2.    Uit de startnotitie van de Projectnota/MER volgt dat voor het dijkverbeteringsplan vijf tracévarianten zijn onderzocht en met elkaar vergeleken. Daarbij zijn de globale milieu-, sociaal-economische en dijktechnische effecten samengevoegd tot een meer integrale afweging. Een van deze varianten betrof de door appellante gewenste variant waarbij de Kleefse Waard wel en de Koningpleij-Noord niet zou worden ingedijkt. Van de vijf varianten zijn er twee als kansrijk beoordeeld. Hiertoe behoorde niet de door appellante gewenste variant. In het MER uit 1997 en de actualisatie van het MER uit 2004 zijn vervolgens de twee kansrijke varianten als alternatieven A en B vergeleken. In het voorliggende plan is tracé B vastgelegd en verder uitgewerkt.
2.6.3.    In de Beleidslijn is het rijksbeleid neergelegd dat als doelstelling heeft de Nederlandse rivieren meer ruimte te bieden, mens en dier duurzaam te beschermen tegen overstromingen die door hoogwater worden veroorzaakt en daardoor veroorzaakte materiële schade te beperken. In de Beleidslijn, die van toepassing is verklaard op alle nieuwe activiteiten, waaronder wijziging van bestaande activiteiten, in het winterbed van de grote rivieren, geldt als hoofdlijn dat in het winterbed van de grote rivieren in principe geen nieuwe ingrepen worden toegestaan die zouden kunnen leiden tot waterstandsverhoging in de huidige situatie, en/of tot feitelijke belemmeringen voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit, en/of tot potentiële schade bij hoogwater.
Volgens de Beleidslijn betekent dit dat bestaande bebouwing en bedrijvigheid worden gerespecteerd en dat uitbreiding van bestaande bebouwing en bedrijvigheid, inclusief herbouw met voortzetting van de bestaande activiteit, valt onder de toets van de Beleidslijn. Daarbij dient volgens de Beleidslijn zoveel mogelijk maatwerk te worden geleverd.
Voor nieuwe ingrepen die wel tot eerder genoemde effecten zouden kunnen leiden, wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die op voorhand onlosmakelijk gebonden zijn aan het winterbed van de rivier ("ja, mits"-activiteiten) en overige activiteiten ("nee, tenzij"-activiteiten). In de beleidslijn is een limitatieve lijst van nieuwe riviergebonden ("ja, mits") activiteiten opgenomen. Deze activiteiten zijn toegestaan, mits de situering en de uitvoering van de ingreep in het winterbed van de rivier zodanig zijn dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn én er duurzame compensatie van resterende waterstandsverhogende effecten plaatsvindt én een beschermingsniveau van 1:1250 jaar voor potentiële schadegevallen wordt verwezenlijkt. Voor nieuwe niet-riviergebonden ("nee, tenzij") activiteiten geldt dat deze in principe niet worden toegestaan, tenzij op basis van voorafgaand onderzoek kan worden aangetoond dat sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang én de activiteit redelijkerwijs niet buiten het winterbed gerealiseerd kan worden én de activiteit op de locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoercapaciteit te vergroten. Nieuwe activiteiten die na deze afweging resteren, worden alleen toegestaan indien de situering en de uitvoering van de ingreep in het winterbed zodanig zijn dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging zo gering mogelijk zijn én er duurzame compensatie van resterende waterstandsverhogende effecten plaatsvindt én een beschermingsniveau van 1:1250 jaar voor potentiële schadegevallen wordt verwezenlijkt.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    Niet ter discussie staat dat de dijkverbetering valt onder de categorie "ja, mits"-activiteiten.
Uit de al eerder genoemde uitspraak van 12 november 1998 volgt reeds dat het binnendijks brengen van de uiterwaard Koningspleij-Noord geen effect heeft op de waterstand, maar wel effect heeft op de in het riviersysteem aanwezige zogenoemde reserveruimte. Volgens Rijkswaterstaat wordt deze reserveruimte gedefinieerd als: alle terreinen, ophogingen, kades en grondlichamen aanwezig in het riviersysteem, welke door verlaging, afgraving of wijziging een verlagend effect kunnen hebben op de maatgevende waterstand. In de Koningspleij-Noord zou deze reserveruimte voor een deel kunnen worden hersteld door het oostelijke grondlichaam van de Pleijbrug te vervangen door aanbruggen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat verweerders zich thans op het standpunt stellen dat het buitendijks laten van de Koningspleij-Noord slechts in geringe mate zou bijdragen aan het herstel van de reserveruimte, gelet op de beschikbare oppervlakte in relatie tot de waterafvoer bij een maatgevende hoogwaterstand. Het waterstandsverschil per kilometer op de as van de rivier, zoals deze uit berekeningen voortvloeit, zou minder dan 1 mm zijn.
Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van verweerders dat geen behoefte is aan extra bergend vermogen, niet onjuist. Het verlies aan reserveruimte is zo gering dat dit als verwaarloosbaar kan worden beschouwd en binnen de criteria van de Beleidslijn geen compensatie is vereist. Hierbij speelt een rol dat ingevolge de Beleidslijn zoveel mogelijk maatwerk moet worden geleverd. Voorts neemt de Afdeling bij haar oordeel in aanmerking dat de verlegging van de dijk aan de overzijde van de Neder-Rijn bij de Bakenhof, hoewel niet bedoeld als compensatie voor het voorliggende dijkverbeteringsplan, reeds voor een verlaging van ongeveer 20-30 mm heeft gezorgd. Verweerders sub 1 en 2 hebben dan ook het standpunt kunnen innemen dat het dijkverbeteringsplan niet in strijd is met de Beleidslijn. Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders sub 1 en 2, naast het onderzoek voor de Trajectnota/MER, nader onderzoek hadden moeten doen naar de door appellante gewenste variant.
2.8.    In hetgeen GMF heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders sub 1 en 2 niet in redelijkheid het dijkverbeteringsplan in zoverre hebben kunnen vaststellen, respectievelijk goedkeuren. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de besluiten tot vaststelling en goedkeuring van het dijkverbeteringsplan in zoverre anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van GMF is ongegrond.
Het standpunt van IPKW met betrekking tot het dijkverbeteringsplan
2.9.    IPKW stelt in beroep onder meer dat het dijkverbeteringsplan ten onrechte is vastgesteld en goedgekeurd voor zover het betreft deeltraject D van het plan, de afsluiting van de Akzo-haven met een vaste kering. Hiertoe voert appellante aan dat de besluiten niet hadden mogen worden genomen zonder dat haar voldoende compensatie wordt geboden voor het verlies van haar eigen laad- en losmogelijkheden. In dit verband wijst appellante op een aan haar toekomend recht op gebruik van de haven, door haar aangeduid als erfdienstbaarheid. Volgens appellante hadden alternatieve mogelijkheden moeten worden onderzocht, zoals de mogelijkheid van een mobiele kering of het verleggen van het dijktracé rondom de Akzo-haven of een gedeelte daarvan.
Het standpunt van verweerders
2.10.    Verweerders sub 1 en 2 hebben het dijkverbeteringsplan niet in strijd met het recht geacht en hebben dit vastgesteld, respectievelijk goedgekeurd. Zij stellen zich op het standpunt dat voldoende compensatie wordt geboden en voldoende alternatieven zijn onderzocht.
De vaststelling van de feiten
2.11.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1.    IPKW is eigenaar van ongeveer 35 hectare van het bedrijventerrein Kleefse Waard en de daarop staande gebouwen, alsmede van een ongeveer 15 meter brede strook water van de Akzo-haven. IPKW verhuurt de gronden en bouwwerken op haar terrein en levert aan haar huurders allerlei voorzieningen en diensten.
2.11.2.    In een akte van 31 januari 1941, welke betrekking heeft op de verkoop van een aantal gronden van de gemeente Arnhem aan de naamloze vennootschap "Algemeene Kunstzijde Unie N.V.", een rechtsvoorgangster van appellante, staat de volgende passage:
"Na het gereed komen van de haven zal koopster te allen tijde het recht hebben daarvan gebruik te maken voor de aanvoer en de afvoer van goederen ten behoeve van het bedrijf van koopster met alle schepen, welke de Rijn kunnen bevaren zonder dat daarvoor havengeld of enige andere retributie door koopster aan de Gemeente verschuldigd zal zijn, tenzij deze schepen langer blijven liggen dan in verband met het laden of lossen van goederen ten behoeve van het op het verkochte te stichten bedrijf, noodzakelijk is (…)".
2.11.3.    Zoals reeds onder 2.6.2. overwogen, volgt uit de startnotitie van de Projectnota/MER dat voor het dijkverbeteringsplan vijf tracévarianten zijn onderzocht en met elkaar vergeleken. Hiertoe behoorden ook de varianten waarvan appellante stelt dat deze onderzocht moeten worden. Deze varianten behoorden niet tot de twee als kansrijk beoordeelde en verder uitgewerkte varianten A en B.
2.11.4.    In het dijkverbeteringsplan is een afsluiting van de Akzo-haven door middel van een vaste kering opgenomen. Daarmee wordt tevens een verbinding gemaakt tussen het bedrijventerrein Kleefse Waard en een nieuwe laad- en loskade langs de Malburgerhaven, vanaf de kop van de Akzo-haven tot aan de Pleijroute. De gronden waarop de nieuwe laad- en loskade is voorzien, zijn eigendom van de gemeente. Verder is in het plan een verbinding opgenomen tussen de gronden van appellante en de nieuwe kade langs de Malburgerhaven doordat een extra aansluiting is voorzien vanaf de Kleefse Waard op de Nieuwe Havenweg nabij de afsluiting van de Akzo-haven. Er bestaan plannen om op de kop van de Akzo-haven in de toekomst een regionaal overslagcentrum te ontwikkelen.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.    De vraag welk recht appellante kan ontlenen aan de passage in de koopovereenkomst uit 1941, betreft een vraag van privaatrechtelijke aard, welke in deze procedure niet ter beoordeling staat. Thans staat ter beoordeling of verweerders sub 1 en 2 in voldoende mate rekening hebben gehouden met het belang van appellante bij het nemen van hun besluiten.
Dienaangaande is van belang dat verweerder sub 1 in het dijkverbeteringsplan een voorziening heeft opgenomen om te bereiken dat appellante vanaf haar gronden toegang houdt tot de nieuwe kade langs de Malburgerhaven. Voorts heeft verweerder sub 3 ter zitting verklaard dat appellante, net als ieder ander bedrijf, van de nieuwe kade gebruik zal kunnen maken. Ook zal zij, net als ieder ander bedrijf, bij de ontwikkeling van het regionaal overslagcentrum kunnen worden betrokken. Afspraken daarover zullen echter in een later stadium worden gemaakt. De stelling van appellante dat reeds vóór de besluitvorming afspraken hadden moeten worden gemaakt over het gebruik van de nieuwe laad- en loskade, teneinde te verzekeren dat zij daar te zijner tijd en bij voorkeur kosteloos gebruik van zal kunnen maken, slaagt niet. Niet valt in te zien dat verweerders sub 1 en 2 de vaststelling, respectievelijk goedkeuring van het dijkverbeteringsplan afhankelijk hadden moeten maken van het reeds vóór de besluitvorming met appellante bereiken van een overeenkomst door de gemeente Arnhem. Dat verweerders sub 1 en 2 daarbij belang hebben toegekend aan het feit dat de Akzo-haven thans, ook door IPKW, weinig wordt gebruikt, acht de Afdeling niet onjuist.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het algemene belang bij bescherming van de Kleefse Waard tegen hoogwater en het in verband daarmee afdammen van de Akzo-haven een groter gewicht toekomt dan het individuele belang van appellante bij het behoud van de toegang tot deze haven en van eigen laad- en losfaciliteiten.
Voor zover appellante overigens nog schade zou lijden, hebben verweerders ter zitting gesteld dat appellante dienaangaande een zelfstandig verzoek om schadevergoeding zou kunnen indienen. In dat kader kan dan beoordeeld worden of en zo ja in hoeverre zij schade leidt of heeft geleden als gevolg van de voorliggende besluiten. De Afdeling acht dit niet onjuist.
2.13.    In hetgeen IPKW heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders sub 1 en 2 niet in redelijkheid het dijkverbeteringsplan in zoverre hebben kunnen vaststellen, respectievelijk goedkeuren. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de besluiten tot vaststelling en goedkeuring van het dijkverbeteringsplan in zoverre anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van IPKW is in zoverre ongegrond.
Het standpunt van IPKW met betrekking tot de overige besluiten
2.14.    IPKW stelt in beroep voorts dat de overige in het procesverloop genoemde besluiten ten onrechte zijn genomen.
2.14.1.    Ter zitting heeft zij deze beroepsonderdelen ingetrokken, met uitzondering van het beroepsonderdeel tegen het besluit van 23 maart 2005 waarbij het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan het Waterschap Rijn en IJssel vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van damwanden en damwandconstructies op een aantal percelen langs de Billitonkade, Westervoortsedijk, Nieuwe Havenweg en Koningspleij. Ter onderbouwing van dit beroepsonderdeel heeft appellante dezelfde motivering gegeven als de motivering voor haar beroep tegen de vaststelling en goedkeuring van het dijkverbeteringsplan.
Het standpunt van verweerder
2.15.    Verweerder sub 3 heeft vastgesteld dat de aanvraag voor een vrijstelling en bouwvergunning is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Omdat ook overigens geen beletselen bestaan om deze te verlenen, heeft hij de vrijstelling en bouwvergunning verleend.
De vaststelling van de feiten
2.16.    Voor de goede ruimtelijke onderbouwing die is vereist voor het verlenen van vrijstelling wordt in het besluit tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning, conform de aanvraag, verwezen naar bijlage B, "Ruimtelijke onderbouwing dijktracé Westervoortsedijk". In deze bijlage wordt voorts verwezen naar diverse andere stukken, waaronder het dijkverbeteringsplan, het MER en het structuurplan Arnhem 2010.
Het oordeel van de Afdeling
2.17.    Nu de motivering van appellante voor haar beroep tegen de vaststelling en goedkeuring van het dijkverbeteringsplan, gelet op het voorgaande, niet leidt tot vernietiging van enig onderdeel van het dijkverbeteringsplan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling en bouwvergunning onvoldoende of anderszins onrechtmatig zou zijn.
2.18.    In hetgeen IPKW heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder sub 3 niet in redelijkheid de vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het besluit tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van IPKW is ook in zoverre ongegrond.
Proceskosten
2.19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Van den Berg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006
350.