ECLI:NL:RVS:2006:AU9787

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510308/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake hogere grenswaarden Wet geluidhinder voor woningen op het Gosauterrein te Capelle aan den IJssel

Op 11 januari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 22 juli 2004 hogere grenswaarden had vastgesteld voor geluidhinder voor veertien woningen op het Gosauterrein te Capelle aan den IJssel. Dit besluit was later herroepen en opnieuw vastgesteld op 4 november 2005, naar aanleiding van bezwaar van de verzoekers.

De verzoekers stelden dat het akoestisch onderzoek dat ten grondslag lag aan het besluit onvoldoende en ondeugdelijk was, omdat mobiele geluidsbronnen slechts op gefixeerde posities waren beoordeeld. Zij voerden aan dat in andere posities de geluidhinder hoger zou zijn dan in het bestreden besluit werd aangenomen. Tijdens de zitting op 2 januari 2006 bevestigde de verweerder dat er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar waren voor andere, ongunstiger posities van de mobiele geluidsbronnen.

De Voorzitter oordeelde dat het niet uitgesloten was dat in de bodemprocedure geoordeeld zou worden dat het akoestisch onderzoek onvoldoende was en dat het besluit niet in stand zou kunnen blijven. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, besloot de Voorzitter het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast werd het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 januari 2006.

Uitspraak

200510308/2.
Datum uitspraak: 11 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2004 heeft verweerder voor veertien woningen op het Gosauterrein te Capelle aan den IJssel hogere grenswaarden, als bedoeld in de Wet geluidhinder, vastgesteld.
Bij besluit van 4 november 2005 heeft verweerder naar aanleiding van het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar het besluit van 22 juli 2004 herroepen en ter zake opnieuw hogere grenswaarden vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 januari 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en W. Schoonerbeek, adviseur, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen, drs. F.F. van Kampen en ing. S. Haghighat, ambtenaren der provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. K.M. de Bruin en H. de Vries, ambtenaren der gemeente, en is als partij gehoord [partij], gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door mr. H.S. Weeda en [directeur].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Verzoekers verzoeken de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen. Zij voeren hierbij aan dat het akoestisch onderzoek dat voor dit besluit is gebruikt, onvoldoende en ondeugdelijk is, omdat daarin mobiele geluidsbronnen op het terrein van verzoekers slechts op gefixeerde posities zijn beoordeeld. In andere posities is volgens verzoekers de geluidhinder hoger dan het niveau waarvan in het bestreden besluit wordt uitgegaan.
2.3.    Ter zitting is door verweerder bevestigd dat voor andere, voor de veertien woningen in akoestisch opzicht ongunstiger posities van de mobiele geluidsbronnen geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn. Gelet hierop, op de stukken en op hetgeen overigens ter zitting is verhandeld, acht de Voorzitter het niet uitgesloten dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het akoestisch onderzoek voor het bestreden besluit onvoldoende is en dat het besluit derhalve niet in stand zal kunnen blijven. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, ziet de Voorzitter dan ook aanleiding de hierna vermelde voorziening te treffen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 4 november 2005;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006
195-424.