ECLI:NL:RVS:2006:AU9788

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509770/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage

Op 11 januari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage, dat hen had gelast een dakkapel op hun perceel te verwijderen, af te breken of aan te passen aan de geldende regelgeving. Het college had deze last opgelegd op 16 december 2003, en het bezwaar van verzoekers tegen dit besluit was door het college ongegrond verklaard op 21 december 2004. De rechtbank 's-Gravenhage had op 17 oktober 2005 het beroep van verzoekers tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Verzoekers hebben op 28 november 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, en hebben daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 5 januari 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als het college vertegenwoordigd waren. In zijn overwegingen concludeerde de Voorzitter dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De Voorzitter oordeelde dat het betoog van verzoekers geen aanknopingspunten bood voor de conclusie dat het college onterecht bestuursdwang had toegepast.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 januari 2006.

Uitspraak

200509770/2.
Datum uitspraak: 11 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/559 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 oktober 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (hierna: het college) verzoekers onder aanzegging van bestuursdwang gelast de op het perceel [locatie] geplaatste dakkapel te verwijderen dan wel af te breken of aan te passen aan de geldende regelgeving.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2005, verzonden op 25 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 28 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2005.
Bij brief van 27 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. M.R.C. van 't Hoog, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Meerman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Er is geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het betoog van verzoekers naar diens voorlopig oordeel geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was bestuursdwang toe te passen en geen bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht op grond waarvan het college af kon zien van handhaving.
Gezien het vorenstaande bestaat geen reden om op voorhand aan te nemen dat de bij het besluit van 16 december 2003 opgelegde last uiteindelijk niet in stand zal blijven.
2.3.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Huijben
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006
444.