200502056/1
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Woningstichting de Vijf Gemeenten", gevestigd te Hedel,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2005, kenmerk 2005-2A/4A (Wm 080/04), heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Champignonspecialist B.V." een revisievergunning verleend als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een verwerkingsbedrijf van champignons en aardappelen op de Langedijkstraat 4 te Ammerzoden, kadastraal bekend gemeente Ammerzoden, sectie K, nummers 1192 en 1334. Dit besluit is op 18 november 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 april 2005.
Bij brief van 4 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.Delissen-Buijnsters, advocaat te Arnhem en [financieel adviseur] en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Coppens en ing. H.N.G. van Dalen, beide ambtenaar van de gemeente zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman en F.J. Verlouw.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Verweerder heeft gesteld dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is omdat het geen grondslag in de bedenkingen vindt.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.2.2. Appellante heeft in haar bedenkingen van 15 december 2004 aangevoerd dat de vergunning niet mag worden verleend aangezien de aard en omvang van de bedrijfsvoering van vergunninghouder zich niet verhoudt met de zich in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting bevindende woningen aan de Langedijkstraat. Daarbij is gewezen op het ontstaan van een milieuhygiënisch niet verantwoord woonklimaat. Voorts is aangevoerd dat de aan- en afvoer van verkeer voor het bedrijf zorgt voor overlast en niet passend is in de Langedijkstraat. Verder is betoogd dat vergunningverlening in strijd is met de ontwikkelingen die in de omgeving zijn opgestart om tot een uitbreiding van de kom van Ammerzoden te komen.
2.2.3. Appellant voert in beroep aan, dat de in de vergunning opgenomen geluidvoorschriften te ruim zijn geformuleerd en geen zekerheid bieden dat de inrichting aan de vergunde grenswaarden kan voldoen. Daarbij verwijst appellante naar een in haar opdracht opgesteld akoestisch rapport van Peutz B.V., gedateerd 4 april 2005.
De Afdeling is van oordeel dat de gronden van het beroep geen grondslag vinden in de door appellante ingebrachte bedenkingen betreffende het woonklimaat, overlast van verkeersbewegingen en mogelijke ontwikkeling voor de omgeving van de inrichting. Evenmin heeft het beroep betrekking op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Verder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet zou kunnen worden tegengeworpen op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006