200505877/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/443 en 04/444 van de rechtbank Dordrecht van 27 mei 2005 in het geding tussen:
het bestuur van het Jachtfonds.
Bij besluit van 2 december 2002 heeft het bestuur van het Jachtfonds (hierna: het bestuur) de verzoeken van appellant om hem een tegemoetkoming te verlenen in de schade aangericht door grauwe ganzen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 15 april 2004 heeft het bestuur de daartegen door appellant gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 2 december 2002 ingetrokken en vastgesteld dat appellant in aanmerking komt voor een vergoeding van de vastgestelde wildschade voor bedragen van respectievelijk € 2820,70 en € 2793,73, onder afwijzing van het meer gevraagde.
Bij uitspraak van 27 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 augustus 2005 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. R. Duisterhof, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en H.W.M. van Welie, werkzaam bij het bestuur, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Jachtwet, voorzover hier van belang, heeft het Jachtfonds tot taak het in stand houden te bevorderen van niet tot het in artikel 8, eerste lid, van deze wet genoemd wild behorende wildsoorten, welker handhaving in de vrije natuur waardevol is en de belangen van de landbouw met betrekking tot de jacht te dienen.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Jachtwet tracht het Jachtfonds het in het eerste lid omschreven doel te bereiken door het ter hand nemen of bevorderen van wetenschappelijk onderzoek, het bevorderen van voorlichting en opleiding, het bevorderen van maatregelen tot voorkoming van schade door wild en door het treffen van andere maatregelen, welke voor de verwezenlijking van het in het eerste lid omschreven doel van belang kunnen zijn. Deze maatregelen kunnen ook bestaan in het verlenen van tegemoetkomingen in door wild aangerichte schade, met inachtneming van door de minister (tot 1 juli 2003: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te stellen regelen.
Ingevolge artikel 45 van de Jachtwet is iedere jachthouder verplicht datgene te doen, wat een goed jager betaamt ter voorkoming van schade door in zijn jachtveld aanwezig wild.
Ingevolge artikel 2 van de Regelen vergoeding door wild aangerichte schade (Stcrt. 1978, 200; hierna: de Regelen), voorzover hier van belang, kan door het bestuur van het Jachtfonds een tegemoetkoming worden verleend aan de grondgebruiker in door wild aangerichte schade aan de landbouw.
Ingevolge artikel 3 van de Regelen wordt de hoogte van de door wild aangerichte schade door het bestuur van het Jachtfonds bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Regelen bedraagt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 ten hoogste 95% van de schade.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Regelen kan het bestuur van het Jachtfonds in bijzondere gevallen besluiten de schade volledig te vergoeden.
2.2. Het bestuur hanteert als uitgangspunt, dat als er aanleiding bestaat een tegemoetkoming in de schade te verlenen, alleen een tegemoetkoming wordt verleend in die schade, die door of namens de Wildschadecommissie is waargenomen en vastgesteld. Slechts in bijzondere gevallen wordt van dit uitgangspunt afgeweken. Bij de vaststelling van de hoogte van wildschade gaat het bestuur uit van de taxatierapporten, welke zijn opgesteld door door de Wildschadecommissie aangewezen taxateurs. Deze onafhankelijke taxateurs hanteren bij de opstelling van hun rapporten de door het bestuur gegeven aanwijzingen. Er dient sprake te zijn van wildschade groter dan de schade die behoort tot het normale bedrijfsrisico. Tot het normale bedrijfsrisico rekent het bestuur onder meer de risicogevoelige ligging van een perceel.
2.3. Het bestuur heeft in de besluiten op bezwaar het volgende overwogen. Door appellant wordt witlof geteeld op gronden op het eiland Tiengemeten. Het is algemeen bekend dat op het eiland Tiengemeten veel ganzen foerageren. In het jaar 2001 is door wateroverlast schade door ganzen opgetreden. In tegenstelling tot hetgeen appellant in zijn bezwaarschrift stelt was deze schade, gezien de ligging van het perceel en de bekendheid met de aanwezige ganzen, te verwachten. Appellant teelt een voor ganzen zeer aantrekkelijk gewas op voor ganzen zeer toegankelijke percelen, gelegen in een gebied waar ganzen foerageren. Derhalve is sprake van hoge risicogevoelige teelt. Bij hoge risicogevoelige teelten heeft het bestuur als vast beleid dat nimmer een vergoeding hoger dan 50% van de getaxeerde waarde wordt verstrekt.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen grond ziet om te oordelen dat het bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval sprake was van hoog risicovolle teelt die een beperking van de te vergoeden schade tot maximaal 50% rechtvaardigt. De rechtbank ziet evenmin grond om te oordelen dat het bestuur voor het vaststellen van de hoogte van de schade niet heeft mogen afgaan op de taxatierapporten die de Wildschadecommissie heeft laten opstellen.
2.5. Appellant betoogt dat de door hem geleden schade op voorhand niet was te voorzien en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Witlof is geen aantrekkelijk gewas voor ganzen en is ook niet als zodanig gekwalificeerd in het handboek Faunaschade, dat thans door het Faunafonds bij de beoordeling van wildschades, alsmede bij de bestrijding hiervan, als leidraad wordt gehanteerd. Ook uit ervaring weet appellant dat witlof geen aantrekkelijk gewas is voor ganzen. Hij heeft in het verleden gedurende meerdere jaren op dezelfde percelen en onder dezelfde condities witlof geteeld en geen door ganzen veroorzaakte schade aan witlof ondervonden. Dat witlof geen aantrekkelijk gewas is voor ganzen is het gevolg van het feit dat witlof niet wordt bemest met stikstof, waardoor het eiwitgehalte in de witlofplant lager is dan in andere gewassen. Ook is er geen sprake van een goed toegankelijk perceel voor ganzen en ganzen hebben nooit gefoerageerd op het betreffende perceel van appellant. De ganzen hebben zich bij hoge uitzondering aan het gewas 'gewaagd'.
Voorts betoogt appellant dat de totale hoogte van de getaxeerde schade door het bestuur ten onrechte is gebaseerd op de taxaties van de Wildschadecommissie. Hij betoogt dat het bestuur gebruik diende te maken van door hem tijdig toegezonden en niet weersproken schadestaten. Appellant voert aan dat hij het niet eens is met het in het taxatierapport vastgestelde schadebedrag, omdat hij zich niet kan verenigen met de door de Wildcommissie gebruikte kengetallen. Niet valt in te zien dat een hertaxatie van het perceel behoeft te worden uitgevoerd, aldus appellant, omdat er slechts uitgegaan dient te worden van algemeen kenbare kengetallen.
2.6. Het betoog slaagt. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het bestuur heeft geen objectieve gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de witlofteelt hoog risicovol is. Zoals appellant terecht naar voren heeft gebracht, is witlof in het handboek Faunaschade niet aangemerkt als een voor ganzen aantrekkelijk gewas en is de teelt van witlof niet gekwalificeerd als een hoog risicovolle teelt. In het handboek is geen verbinding gelegd tussen grauwe ganzen en witlof. Er staat bij de overige opmerkingen in het handboek met betrekking tot vollegrondsgroenten slechts dat bij extreme weersomstandigheden in de herfst en winter soms ook schade door ganzen en andere soorten eenden ontstaat. Deze vollegrondsgroenten, waaronder ook witlof is te begrijpen, worden op zichzelf niet als hoog risicovol gekwalificeerd. Niet in geschil is dat de door grauwe ganzen aangerichte schade is ontstaan bij extreme weersomstandigheden. Door de combinatie van de ligging van de percelen in de nabijheid van een gebied waar aanzienlijke aantallen ganzen foerageren en de omstandigheid dat witlof als voedselbron voor ganzen kan dienen, met name bij een late oogst, heeft deze schade zich in het onderhavige geval als gevolg van extreme weersomstandigheden voorgedaan. Deze weersomstandigheden hebben er toe geleid dat het in het handboek genoemde risico ten aanzien van vollegrondsgroenten zich heeft verwezenlijkt. Gezien het vorenstaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de teelt van witlof op de betrokken percelen op zichzelf niet als hoog risicovol is te bestempelen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het onderhavige geval sprake was van een hoog risicovolle teelt die een beperking van de te vergoeden schade tot maximaal 50% rechtvaardigt.
Voorts richt het betoog van appellant zich terecht tegen de totale hoogte van de getaxeerde schade door het bestuur. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het bestuur voor het vaststellen van de hoogte van de schade heeft mogen afgaan op de taxatierapporten die de Wildschadecommissie heeft laten opstellen. Zoals de Afdeling ter zitting is gebleken en tussen partijen niet langer in geschil is, is de schade door de Wildschadecommissie te laag getaxeerd, nu appellant als kweker de kosten van het zaaigoed zelf heeft betaald en deze ten onrechte niet bij de berekening van de schade zijn betrokken.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de door appellant bij de rechtbank ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaren en de onderscheiden besluiten op bezwaar van 15 april 2004 alsnog vernietigen. Het bestuur dient opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.8. Het bestuur wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 mei 2005, in zaak no. AWB 04/443 en 04/444;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de door het bestuur van het Jachtfonds genomen besluiten van 15 april 2004, kenmerken TRCJF/2004/0106 en TRCJF/2004/0107;
V. veroordeelt het bestuur van het Jachtfonds tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het bestuur van het Jachtfonds aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat het bestuur van het Jachtfonds aan [appellant] de door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 479,00 (zegge: vierhonderdnegenenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-Van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006