ECLI:NL:RVS:2006:AU9812

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510040/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • F.G. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening schietinrichting Weert

Op 13 januari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente Weert, dat voorschriften verbond aan een vergunning voor een schietinrichting op het perceel Op Kernies 3 te Weert. Dit besluit, dat op 18 oktober 2005 was genomen, werd ter inzage gelegd op 2 november 2005. Verzoeker verzocht de Voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat hij het niet eens was met de openingstijden die aan de vergunning waren verbonden. De openingstijden waren vastgesteld op woensdag en donderdag van 14.00 tot 18.00 uur, zaterdag van 12.00 tot 18.00 uur, en zondag van 10.00 tot 18.00 uur. Verzoeker stelde dat hij in de zomerperiode een ruimere openstelling voor schietactiviteiten wenselijk vond.

Tijdens de zitting op 3 januari 2006, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen en de gemeente door D.L.H. Wang en C.H.M. van de Water, werd het verzoek behandeld. De Voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij merkte op dat de wetgeving die op 1 juli 2005 in werking trad, van toepassing was op het geding, maar dat het bestreden besluit vóór deze datum was genomen. Dit betekende dat de beoordeling moest plaatsvinden op basis van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.

De Voorzitter concludeerde dat de gemeente in redelijkheid de openingstijden had kunnen vaststellen, rekening houdend met de geluidshinder en de feitelijk bestaande openingstijden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.

Uitspraak

200510040/2.
Datum uitspraak: 13 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft verweerder voorschriften verbonden aan de op 7 juli 1981 krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor een schietinrichting op het perceel Op Kernies 3 te Weert. Dit besluit is op 2 november 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 13 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 januari 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en verweerder, vertegenwoordigd door D.L.H. Wang en C.H.M. van de Water, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.
2.3.    In de ten behoeve van de inrichting bij besluit van 7 juli 1981 verleende vergunning en de daartoe gedane aanvraag zijn geen openingstijden vermeld. Evenmin zijn bij dat besluit aan de vergunning geluidvoorschriften verbonden of voorschriften met betrekking tot het aantal schoten dat mag worden gelost. Naar aanleiding van klachten uit de omgeving van de inrichting heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer alsnog voorschriften aan de vergunning verbonden.
2.4.    Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.6. Hierin is bepaald dat in de inrichting uitsluitend mag worden geschoten op:
- woensdag van 14.00 uur tot 18.00 uur,
- donderdag van 14.00 uur tot 18.00 uur,
- zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur,
- zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur.
Verzoeker kan zich met dit voorschrift niet verenigen, in zoverre dat hij in de zomerperiode, welke periode hij ter zitting desgevraagd heeft gespecificeerd als van april tot oktober, een ruimere openstelling voor de schietactiviteiten wenselijk vindt.
2.5.    Bij het stellen van voorschrift 1.6 heeft verweerder zich ervan vergewist wat de feitelijk bestaande en door vergunninghoudster gewenste openingstijden zijn. Onbestreden is dat de in voorschrift 1.6 neergelegde tijden aansluiten bij de in dit kader door vergunninghoudster verstrekte informatie. Vervolgens heeft verweerder bezien bij welke openstelling voor schietactiviteiten geluidhinder nog in voldoende mate wordt tegengegaan. Volgens verweerder is dat het geval bij de voorgeschreven openstelling. Bij een ruimere openstelling in de zomer, zoals door verzoeker wenselijk wordt geacht, zal geluidhinder volgens verweerder onvoldoende worden tegengegaan, omdat in dat geval met een andere bedrijfsduurcorrectie moet worden gerekend, waardoor de geluidbelasting op een nabijgelegen geluidgevoelige bestemming hoger uitvalt. In hetgeen is aangevoerd ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder dit standpunt niet heeft kunnen innemen.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter de in voorschrift 1.6 neergelegde openstellingsuren in redelijkheid aan de vergunning kunnen verbinden. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van dit voorschrift dient dan ook te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Dam
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006
441.