200503034/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 21 december 2004 heeft verweerder zijn beslissing om op 9 december 2004 jegens appellante bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 31 maart 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door [appellantes moeder], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op 9 december 2004 is aangetroffen aan de Oostervantstraat, ter hoogte van nummer 3, te Rotterdam. Volgens verweerder was deze huisvuilzak, blijkens een daarin aangetroffen poststuk, afkomstig van appellante en heeft zij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden.
2.3. Door appellante is gesteld en door [appellantes moeder] is bevestigd, dat laatstgenoemde de desbetreffende vuilniszak naast de afvalcontainer heeft gezet. Appellante betoogt verder dat het dagelijks voorkomt dat een vuilniszak klem zit in de vulopening van de container en dat dit ook op het betrokken moment van aanbieden het geval was, zodat het niet mogelijk was het huisvuil in de container te deponeren. Appellante betoogt dat gezien het vorenstaande de kosten verbonden aan de toepassing van de bestuursdwang niet voor haar rekening behoren te komen.
2.4. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.5. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no.
200501068/1(AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Gelet op het door appellante aangevoerde dat niet appellante, maar [appellantes moeder] de desbetreffende vuilniszak heeft aangeboden, hetgeen verweerder niet of onvoldoende heeft weerlegd, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende vast komen te staan dat de betrokken huisvuilzak door appellante naast de container is gedeponeerd. Verweerder heeft dan ook appellante ten onrechte als overtreder van de desbetreffende bepalingen van de APV aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op haar verhaald. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling overweegt dat bovenstaande ook reeds op een hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure aan de orde had kunnen komen, indien verweerder appellante in de gelegenheid had gesteld te worden gehoord.
2.6. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit van 21 december 2004 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 31 maart 2005, kenmerk A.B.2004.2.09042/ESO;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 21 december 2004, kenmerk STZ HA nr:04/2509;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006