ECLI:NL:RVS:2006:AV0226

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504671/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch.W. Mouton
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar ondergrondse restafvalcontainer Rotterdam

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het betreft de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer aan de Beukelsweg te Rotterdam, welke op 7 juli 2004 is vastgesteld. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 19 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelt dat hij niet tijdig op de hoogte was van het besluit en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten zijn.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 december 2005. De appellant werd vertegenwoordigd door mr. drs. S.J. Brunia, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en drs. J.N.O. Scholte. De Raad overweegt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 15 juli 2004, na publicatie van het besluit in een huis-aan-huisblad. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van deze publicatie en dat hij eerder zijn mening had gegeven over de plaatsing van de containers, maar de Raad oordeelt dat het niet lezen van het huis-aan-huisblad in de risicosfeer van de appellant ligt.

De Raad van State concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2006.

Uitspraak

200504671/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2004, voor zover hier van belang, heeft verweerder als locatie voor een ondergrondse restafvalcontainer aangewezen de Beukelsweg ter hoogte van nummer 3 te Rotterdam.
Bij besluit van 19 april 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 mei 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. S.J. Brunia, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en drs. J.N.O. Scholte, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 juli 2004 eerst is ingediend na afloop van de bezwaartermijn, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder staat op het standpunt dat de door appellant aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet als verschoonbare redenen, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn aan te merken.
2.3.    Appellant betoogt dat hem in 2003 is gevraagd naar zijn mening over de plaatsing van afvalcontainers in de directe nabijheid van zijn tapijtenwinkel aan de [locatie]. Hij stelt dat hij daarop heeft gereageerd en een ontvangstbevestiging heeft gekregen, doch nimmer een reactie heeft ontvangen. Appellant voert aan dat hij, nu hij bedenkingen heeft ingebracht, mocht verwachten door verweerder op persoonlijke titel te worden ingelicht over het primaire besluit. Onder deze omstandigheden kon van hem niet worden gevergd de krant angstvallig te bekijken op containerbesluiten, aldus appellant.
Op grond hiervan dient volgens appellant in de eerste plaats de datum van plaatsing van de containers als rekendatum voor de aanvang van de bezwaartermijn te worden aangemerkt.
In de tweede plaats is volgens appellant in een geval als het onderhavige een termijnoverschrijding verschoonbaar.
2.4.    Ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
2.4.1.    Het besluit van 7 juli 2004 is door verweerder op 14 juli 2004 bekend gemaakt door publicatie in een huis-aan-huisblad. Hieruit volgt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 15 juli 2004. Artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht geeft niet de ruimte om met betrekking tot de aanvang van de termijn een andere datum te hanteren. De desbetreffende beroepsgrond treft geen doel.
2.5.    Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.5.1.    De Algemene wet bestuursrecht biedt voor besluiten van algemene strekking als het onderhavige geen grondslag voor een mogelijkheid om zienswijzen of bedenkingen in te dienen, nu noch Afdeling 3.4 (oud), noch Afdeling 3.5 (oud) van deze wet daarop van toepassing is verklaard, en artikel 4:8 van deze wet hierop niet van toepassing is.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat verweerder bij de voorbereiding van het primaire besluit bewoners uit klantvriendelijkheidsoverwegingen de gelegenheid heeft geboden hun mening naar voren te brengen over de voorgenomen plaatsing van de afvalcontainers, door middel van het indienen van een reactieformulier.
Nu verweerder, gelet op het voorgaande, niet gehouden was een zienswijze- of bedenkingentraject te volgen, kan een aldus ingebrachte reactie echter niet worden aangemerkt als zienswijze of bedenking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop was verweerder niet gehouden om appellant een mededeling te doen als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het niet lezen van het huis-aan-huisblad waarin het besluit van 7 juli 2004 is gepubliceerd ligt in de risicosfeer van appellant en kan niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding op de door appellant aangevoerde gronden niet verschoonbaar is.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton    w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006
271-509.