200502157/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en [appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/837 van de rechtbank Roermond van 2 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Bij brief van 25 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan appellanten medegedeeld dat het slechts ten dele medewerking kan verlenen aan hun initiatief tot grootschalige winkelontwikkeling op de locatie van het Baco-gebouw op het perceel [locatie] te Roermond (hierna: het perceel), omdat het niet kan instemmen met het hergebruik van de 3e, 4e en 5e verdieping van dit gebouw voor de verkoop van meubelen.
Bij besluit van 1 juni 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en [directeur van de vennootschap] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. van der Sterren en drs. V.M.J. Munnecom, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten hebben op 15 mei 2003 aan het college een principe-verzoek gericht om, voor zover thans van belang, de bovenste drie verdiepingen van het gebouw op het perceel weer als verkoopruimte voor meubels in gebruik te kunnen nemen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 juli 2005 in zaak no.
200501145/1(Gst. 7239, 170) overweegt de Afdeling ambtshalve dat het antwoord van het bestuursorgaan op de vraag, die hier aan de orde is, te weten of het voorgenomen gebruik van het perceel valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan, in de regel niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Er is geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen, nu niet valt in te zien dat appellanten het antwoord op die vraag niet langs een andere weg in rechte beoordeeld kunnen krijgen dan door een reactie van het college af te wachten op de hervatting van het gebruik van voormelde drie verdiepingen. Appellanten kunnen immers een verzoek indienen om vrijstelling van het bestemmingsplan en in dat kader de vraag aan de orde stellen of het voorgenomen gebruik is toegestaan op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan. Het college zal in dat geval op die vraag een antwoord moeten geven. In dit verband merkt de Afdeling op dat het principe-verzoek van 15 mei 2003, dat eveneens betrekking heeft op voorgenomen nieuwbouw op gronden in de nabijheid van het perceel, niet als een zodanig verzoek om vrijstelling kan worden aangemerkt.
2.2. De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 25 november 2003 als een besluit moet worden aangemerkt en heeft miskend dat het college appellanten ten onrechte in hun bezwaren heeft ontvangen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 1 juni 2004 vernietigen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaarschrift van appellanten alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 februari 2005 met kenmerk AWB 04/837;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond van 1 juni 2004, 2004/1537;
V. verklaart het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roermond tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1327,46 (zegge: dertienhonderd zevenentwintig euro en zesenveertig cent), waarvan € 1288,00 (zegge: twaalfhonderd achtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Roermond aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Roermond aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 687,00 (zegge: zeshonderd zevenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006