ECLI:NL:RVS:2006:AV0252

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor overtreding van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een particulier, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, dat op 21 oktober 2005 een last onder dwangsom had opgelegd wegens de overtreding van artikel 13 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998. Verzoeker had een buiten gebruik gestelde ondergrondse tank verwijderd zonder het vereiste bodemonderzoek uit te voeren.

Tijdens de zitting op 10 januari 2006 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de gemeente. De Voorzitter constateerde dat verweerder voornemens was om gesubsidieerd oriënterend bodemonderzoek uit te voeren op percelen waarvan vermoed werd dat er bodemverontreiniging was ontstaan door voormalige bedrijfsactiviteiten. Verzoeker was op de hoogte gesteld dat zijn perceel tot deze groep behoorde en was door verweerder bovenaan de saneringslijst geplaatst.

De Voorzitter oordeelde dat, gezien de verlenging van de begunstigingstermijn voor de dwangsom tot 1 juni 2006 en de toezegging van verweerder om bodemonderzoek uit te voeren, het vereiste spoedeisend belang ontbrak. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200509863/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor de overtreding van artikel 13 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Fa-si-oen en T.H. van Donge, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Vaststaat dat verzoeker een buiten gebruik gestelde ondergrondse tank heeft verwijderd zonder dat voorafgaand bodemonderzoek is verricht zoals dat op grond van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 is vereist.
2.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder voornemens is gesubsidieerd oriënterend bodemonderzoek te verrichten op een aantal percelen in de gemeente Haarlemmermeer, waarvan het vermoeden bestaat dat door voormalige bedrijfsactiviteiten bodemverontreiniging is ontstaan. Verzoeker is op 16 juni 2005 aangeschreven dat zijn perceel tot voornoemde groep percelen behoort. Verweerder heeft ter zitting verklaard verzoeker bovenaan de saneringslijst geplaatst te hebben en verzoeker hiervan reeds bericht te hebben.
Vanwege de samenloop van het besluit tot handhaving voor het ontbreken van een bodemonderzoek en de door verweerder gedane toezegging tot uitvoering van oriënterend bodemonderzoek, heeft verweerder de begunstigingstermijn behorende bij de dwangsomaanzegging verlengd tot 1 juni 2006.
Reeds om die reden is de Voorzitter van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt en ziet de Voorzitter geen grond voor inwilliging van het verzoek.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006
157-484.