ECLI:NL:RVS:2006:AV0275

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor reclamebord aan gevel in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam op 20 januari 2003 een bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een reclamebord aan de gevel van het gebouw Middenweg 79 te Amsterdam. Appellante, die de vergunning had aangevraagd, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar op 10 februari 2004 ongegrond. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die op 14 maart 2005 de uitspraak van het dagelijks bestuur bevestigde. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in brieven van 25 april en 20 mei 2005.

De Raad van State heeft de zaak op 13 december 2005 behandeld. Appellante betoogde dat het dagelijks bestuur het welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten niet aan de beslissing op bezwaar had mogen ten grondslag leggen, omdat dit advies gebaseerd zou zijn op een onjuiste weergave van de feitelijke situatie. De Raad van State oordeelde echter dat de Commissie de juiste feitelijke situatie in ogenschouw had genomen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het advies niet ondeugdelijk was.

Daarnaast voerde appellante aan dat het dagelijks bestuur op grond van maatschappelijke en economische redenen had moeten afwijken van het welstandsadvies. De Raad van State oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar financiële belangen zo zwaarwegend waren dat het dagelijks bestuur aanleiding had moeten vinden om het welstandsadvies te negeren. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200503639/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1262 van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan appellante bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een reclamebord aan de gevel van het gebouw Middenweg 79 te Amsterdam (hierna: het gebouw).
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2005, verzonden op 17 maart 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, gemachtigde, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het dagelijks bestuur heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd het negatieve advies dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de Commissie) op 11 december 2002 heeft uitgebracht over het reclamebord - met een omvang van 3,28 bij 2,36 meter -  dat reeds op de gevel van het gebouw is aangebracht. Het hoger beroep van appellante spitst zich toe op dit advies.
2.2.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het welstandsadvies niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag had mogen leggen, omdat dit advies uitgaat van een onjuiste weergave van de feitelijke situatie en miskent dat de aanvraag uitsluitend het kader voor de reclame betreft.
2.2.1.    Dit betoog faalt. Anders dan appellante betoogt, blijkt uit het feit dat het gebouw in 1911 is gebouwd en dus niet in de 19e eeuw, zoals in het welstandsadvies is vermeld, niet dat de Commissie uitgegaan is van een onjuiste feitelijke situatie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat het pand zodanig afwijkt van de 19e-eeuwse architectuur in de omgeving ervan, dat het advies om die reden ondeugdelijk zou zijn. De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit de zinsnede dat "het billboard op geen enkele wijze inspeelt op de vlakverdeling van de gevel" blijkt dat de Commissie de juiste feitelijke situatie voor ogen heeft gehad.
Voorts valt niet in te zien dat, zoals appellante betoogt, het haar bedoeling was uitsluitend vergunning voor de omlijsting van het reclamebord te verkrijgen. Het reclamebord dient immers ertoe ruimte te bieden voor reclameboodschappen, zodat die invulling van het reclamebord mede in aanmerking moet worden genomen bij de beschouwing van de uitstraling ervan bezien vanuit het oogpunt van welstand.
2.3.    Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
2.4.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ook voor andere dan tijdelijke bouwwerken aan het welstandsadvies kan worden voorbij gegaan op grond van maatschappelijke en economische redenen. Appellante voert hiertoe aan dat het dagelijks bestuur gebruik had dienen te maken van de in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet geboden mogelijkheid om bouwvergunning te verlenen ondanks strijd met redelijke eisen van welstand.
2.4.1.    Dit betoog treft evenmin doel. In de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 734 nr. 3) is vermeld "dat burgemeester en wethouders nadrukkelijk de mogelijkheid krijgen om - mits deugdelijk gemotiveerd - af te wijken van een welstandsadvies, indien zwaarwegende (bijvoorbeeld economische of maatschappelijke) belangen dit wenselijk maken." Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar financiële belangen bij de gevraagde bouwvergunning dermate zwaarwegend zijn dat het dagelijks bestuur op grond daarvan aanleiding had behoren te vinden aan het welstandsadvies voorbij te gaan.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006
218-488.