ECLI:NL:RVS:2006:AV0294

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501635/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • J.G.C. Wiebenga
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit inzake vergunningen voor pluimvee verwerking

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 januari 2006 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het geschil betreft de toepassing van bestuursdwang door verweerder, die op 28 juni 2004 besloot om bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van voorschrift B.8, verbonden aan een eerder verleende veranderingsvergunning voor een inrichting voor de verwerking van geslacht pluimvee en -organen. Appellante, die in beroep ging tegen dit besluit, heeft in een eerdere procedure bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar vergunningen per 4 april 2005. De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit op 4 april 2005 is geëxpireerd. Hierdoor heeft appellante geen processueel belang meer bij de beoordeling van haar beroep. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling de beslissing hebben vastgesteld.

Uitspraak

200501635/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2004, kenmerk BA/2004/1767, heeft verweerder besloten bestuursdwang toe te passen ter zake van de overtreding van voorschrift B.8, verbonden aan de door het college van burgemeester en wethouders van Goor aan appellante bij besluit van 13 december 1994 krachtens de Wet milieubeheer verleende veranderingsvergunning voor een inrichting voor de verwerking van geslacht pluimvee en -organen tot halffabrikaat voor diervoeding op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 21 december 2004, kenmerk BA/2004/2334 A’04-128, verzonden op 11 januari 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2004 herroepen wat het bezwaar met betrekking tot de adaptatietijd in relatie tot voorschrift B.8 betreft en daarvoor in de plaats het aan voornoemde vergunning verbonden voorschrift B.6 ten grondslag gelegd aan het besluit. Verweerder heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 februari 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 april 2005 heeft verweerder een nadere memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. van Dijk-Prakken, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de stichting "Stichting Wel & Wee", vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 18.12 van de Wet milieubeheer de krachtens de Hinderwet respectievelijk de Wet milieubeheer voor de inrichting verleende vergunningen van 21 mei 1992 en 13 december 1994 per 4 april 2005 ingetrokken. Bij besluit van 13 juni 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden in zaak no.
200506560/1heeft de Afdeling het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 13 juni 2005 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat het thans bestreden besluit op 4 april 2005 is geëxpireerd.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat appellante geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit.
2.2.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Kuipers
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006
271-483.