ECLI:NL:RVS:2006:AV0917

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506197/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kern Vaals door gemeenteraad en de rol van de Raad van State

Op 1 februari 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kern Vaals', vastgesteld door de gemeenteraad van Vaals op 11 oktober 2004. Het college van burgemeester en wethouders had op 21 september 2004 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. De goedkeuring door de gedeputeerde staten van Limburg werd aangevochten door appellante, die van mening was dat de bestemming 'Agrarische doeleinden (A)' voor haar percelen onterecht was en dat deze in plaats daarvan de bestemming 'Woondoeleinden (W)' had moeten krijgen. Appellante stelde dat de percelen als inbreidingslocatie konden worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van concrete woningbouwplannen.

De Raad van State oordeelde dat de gedeputeerde staten geen reden hadden om de goedkeuring van het bestemmingsplan te weigeren. De Afdeling benadrukte dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad niet verplicht was om de bestemming 'Woondoeleinden (W)' toe te kennen, aangezien er geen concrete plannen voor woningbouw bestonden. De Afdeling stelde vast dat de toegekende bestemming in overeenstemming was met het bestaande gebruik en de voorheen geldende bestemming.

De uitspraak bevestigde dat de gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat het plandeel met de bestemming 'Agrarische doeleinden (A)' niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en onderstreepte de rol van de Raad van State in het toezicht op de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Uitspraak

200506197/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats] [land],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg ,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Vaals, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 september 2004, het bestemmingsplan ""Kern Vaals"" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 juni 2005, kenmerk 2005/25967, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2006, waar appellante, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. Verweerder en de gemeenteraad van Vaals zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3. Het bestemmingsplan ""Kern Vaals"" (hierna: het plan) betreft een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het grootste deel van de kern Vaals en dient ter vervanging van een aantal verouderde bestemmingsplannen en herzieningen. Het plan is conserverend van aard.
Het standpunt van appellante
2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming ""Agrarische doeleinden (A)"", voor een aantal percelen, waaronder dat van appellante bij de percelen [locaties]. Zij is primair van mening dat hieraan de bestemming ""Woondoeleinden (W)"" had moeten worden toegekend. Appellante acht het niet toekennen van deze bestemming in strijd met het provinciale beleid, nu die percelen tezamen als zogenoemde inbreidingslocatie kunnen worden aangemerkt. Het ontbreken van concrete woningbouwplannen doet daar volgens appellante niet aan af.
Subsidiair is appellante van mening dat in de voorschriften bij de toegekende bestemming de mogelijkheid had moeten worden opgenomen een woning of ander gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf te bouwen. Zij wijst erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan een mogelijkheid voor de bouw van een woning of ander gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf was opgenomen.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit goedgekeurd.
2.5.1. Verweerder acht het niet toekennen van de bestemming ""Woondoeleinden (W)"" niet onredelijk. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat het perceel van appellante met de aanliggende percelen tezamen weliswaar als inbreidingslocatie kan worden aangemerkt, maar dat noch bij de gemeenteraad noch bij appellante concrete woningbouwplannen bestaan voor een van die percelen. Bovendien ligt het, aldus verweerder, voor de hand de locatie in zijn geheel te ontwikkelen, nu de ontsluiting van de locatie via het perceel van appellante moet verlopen en voor het gebied de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht geldt.
Het huidige gebruik van de gronden is naar de stelling van verweerder in overeenstemming met de toegekende agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheid en met de voorheen geldende bestemming. Verder is er, aldus verweerder, geen agrarisch bouwwerk aanwezig, dat als zodanig in het plan had moeten worden bestemd.
Hoewel de bestemming onder het voorheen geldende bestemmingsplan de mogelijkheid bood om op het perceel van appellante met de aanliggende percelen tezamen een boerderij of agrarisch bedrijfsgebouw te bouwen, acht verweerder het niet waarschijnlijk dat zich op die percelen een agrarisch bedrijf met bijbehorende gebouwen zou kunnen vestigen, gezien de huidige stringente milieunormen. Bovendien is, aldus verweerder, in artikel 3 van de voorschriften bij het plan het uitgangspunt opgenomen dat open gebieden een hoogwaardig omgevingsmilieu scheppen ter bevordering van het wonen in stedelijke gebieden.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. De plantoelichting vermeldt dat het plandeel een groene enclave vormt in het gebied tussen de Bergstraat en de Bosstraat en wordt gekenmerkt door hoogteverschillen, openheid en vorm. Het gebied is geheel dan wel grotendeels particulier eigendom.
2.6.2. Het plan richt zich blijkens de stukken met name op het bieden van een goede beheersregeling van de bestaande situatie en geeft geen doorkijk naar mogelijke toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
2.6.3. Op de plankaart is aan het perceel van appellante en de aanliggende percelen de bestemming ""Agrarische doeleinden (A)"" toegekend. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de voorschriften bij het plan zijn de gronden daarmee bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik, volkstuinen en het behoud, herstel dan wel de ontwikkeling van de aanwezige dan wel aan het gebied eigen natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ingevolge artikel 18, derde lid, mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen, geen gebouwen zijnde.
2.6.4. De gronden hadden onder het voorheen als bestemmingsplan geldende ""Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaak"" van 28 december 1956 (hierna: het uitbreidingsplan) de bestemming ""Agrarische Doeleinden I"". Ingevolge de voorschriften bij het uitbreidingsplan mochten op deze gronden vrijstaande boerderijen en vrijstaande bedrijfsgebouwen ten dienste van het agrarische bedrijf worden opgericht, mits onder meer de oppervlakte van het bouwperceel voldeed aan nader in dat plan aangegeven maten.
2.6.5. Het provinciale beleid voor het toekennen van nieuwe woningbouwlocaties als vermeld in het ""Provinciaal Omgevingsplan Limburg"" is erop gericht voorrang te geven aan inbreiding en herstructurering boven uitbreiding.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Anders dan appellante betoogt, dwingt het provinciaal beleid niet tot het toekennen van de bestemming ""Woondoeleinden (W)"" aan de in geding zijnde gronden. Dat beleid is er, voor zover hier van belang, uitsluitend op gericht dat verweerder bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak nagaat of de gemeenteraad in aanmerking heeft genomen dat de plandelen waaraan voor de eerste maal de bestemming ""Woondoeleinden (W)"" is toegekend, zogenoemde inbreidingslocaties zijn. Aan het in geding zijnde plandeel heeft de gemeenteraad geen woonbestemming toegekend, zodat het provinciaal beleid reeds hierom niet is geschonden.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat voor de in geding zijnde gronden geen concrete woningbouwplannen bestaan. Gelet hierop behoefde de gemeenteraad de bestemming ""Woondoeleinden (W)"" voor het plandeel niet in overweging te nemen. De omstandigheid dat de gronden gezien hun ligging als zogenoemde inbreidingslocatie zouden kunnen worden aangemerkt, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.8. De toegekende bestemming is voorts in overeenstemming met het bestaande gebruik en met de voorheen geldende bestemming, zij het dat, voor zover het een perceel betreft dat voldeed aan de maten van het voorheen geldende plan, in dit plan geen bouwmogelijkheid voor een agrarisch bedrijfsgebouw is opgenomen. Verweerder behoefde hierin, anders dan appellante stelt, geen aanleiding te zien voor onthouding van goedkeuring aan het plandeel betreffende één of meer van die percelen. In het algemeen kunnen aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Daarbij is in aanmerking genomen dat van de voorheen bestaande bouwmogelijkheid nimmer gebruik is gemaakt en dat vestiging van een agrarisch bedrijf op dit binnenterrein gezien de intussen tot stand gekomen stringente milieunormen niet aannemelijk is en dat voorts niet is gebleken dat appellante een concreet plan heeft voor de vestiging van een agrarisch bedrijfsgebouw.
2.9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming ""Agrarische doeleinden (A)"" voor de gronden nabij de [locaties] niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
291-516.