200505853/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Woudrichem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2004, het bestemmingsplan ""Postweide 2-2004"" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 mei 2005, no. 1045924, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De gemeenteraad van Woudrichem heeft bij brief van 13 september 2005 een schriftelijke uiteenzetting gegeven over het ingediende beroepschrift. Appellant heeft bij brief van 10 november 2005 daarop gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2006, waar [een der appellanten], bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Woudrichem, vertegenwoordigd door T.J.A. van Tilborg, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het bestemmingsplan ""Postweide 2-2004"" (hierna: het plan) beslaat ongeveer 14 hectare en voorziet onder meer in de bouw van 190 woningen aan de oostzijde van de kern Woudrichem. Twee zogenoemde bastion- of kasteelachtige vormelementen en een tracé voor langzaam verkeer over de groenstrook aan de oostgrens van het plangebied (hierna: het tracé langzaam verkeer) zijn in het plan opgenomen. Het plan wordt begrensd door het winkelcentrum 't Rond en de Almkerkseweg aan de westzijde, de Veldweg aan de zuidzijde, het agrarische buitengebied aan de oostzijde en de woonwijk Postweide 1 aan de noordzijde.
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming ""Wonen (W)"", waaronder de zogenoemde bastion- of kasteelachtige vormelementen, in een strook van ongeveer 75 meter breed langs de oostgrens van het plangebied. Zij zijn van mening dat deze strook ten onrechte bij het plan is betrokken. Bebouwing van die strook, vooral door zogenoemde bastion- of kasteelachtige vormelementen, zal naar hun stelling afbreuk doen aan het weidse karakter van de omgeving en aan het uitzicht vanuit hun woningen.
Tevens richt het beroep zich tegen de goedkeuring van de aanduiding 'tracé langzaam verkeer' binnen het plandeel met de bestemming ""Groen"". Appellanten stellen dat dit tracé overlast zal veroorzaken, omdat dit een aansluitend tracé over de groenstrook achter hun woningen noodzakelijk maakt. Zij verwachten dat fietsers en bromfietsers intensief gebruik zullen maken van het tracé, omdat door dit tracé achter hun woningen een aantrekkelijke, doorgaande verbinding zal ontstaan.
Tenslotte wijzen appellanten op mogelijke alternatieve locaties voor wonen.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel en de aanduiding in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd.
2.5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke en provinciale beleid, zoals dat is opgenomen in het ""Overbruggingsspoor Woudrichem 1997"", de nadien vastgestelde ""structuurvisiePlus Land van Heusden en Altena"", het streekplan ""Brabant in Balans"" en het ter uitwerking daarvan vastgestelde plan landelijke regio ""Land van Heusden en Altena"". Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat in dit uitwerkingsplan het plangebied is aangeduid als te ontwikkelen woongebied en dat er een grote behoefte aan woningen bestaat in de gemeente Woudrichem. De omvang en begrenzing van het plan acht verweerder planologisch aanvaardbaar.
Verweerder erkent dat het karakter van de omgeving en het uitzicht van appellanten vanuit hun woningen bij uitvoering van het plan zal wijzigen. Hij meent echter dat die wijziging aanvaardbaar is, omdat het plan voorziet in een brede waterpartij en een groenstrook aan de oostgrens van het plangebied, waarmee een goede overgang naar het buitengebied zal worden gemaakt.
De mogelijkheid enkele zogenoemde bastion- of kasteelachtige vormelementen te bouwen acht verweerder aanvaardbaar nu de omvang daarvan beperkt is.
Het tracé langzaam verkeer is naar de stelling van verweerder nodig voor een goede ontsluiting van de wijk. Appellanten worden door dit tracé naar zijn mening niet onevenredig in hun belang benadeeld, omdat het gebruik van het tracé slechts aan voetgangers en fietsers wordt toegestaan.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. De gronden in een strook van ongeveer 75 meter langs de oostgrens van het plangebied zijn op de plankaart voor een deel bestemd als ""Wonen"" met de nadere aanduiding ""6/10"" respectievelijk ""-/16"" en voor een deel bestemd als ""Groen"" met de aanduiding 'tracé langzaam verkeer'. Daarmee zijn de gronden ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften bij het plan - voor zover hier van belang - bestemd voor wonen en ingevolge artikel 13, eerste lid van de voorschriften - voor zover hier van belang - voor groenvoorzieningen en fiets- en voetpaden.
Uit de bouwvoorschriften bij de bestemming ""Wonen"", gelezen in samenhang met de nadere aanduiding op de plankaart, volgt dat ter plaatse zijn toegelaten woningen met een goothoogte van 6 meter en een hoogte van 10 meter respectievelijk een appartementengebouw met een hoogte van 16 meter.
Artikel 17 van de planvoorschriften geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vrijstelling te verlenen voor het afwijken van deze maat tot ten hoogste 10 procent.
2.6.2. De in de plantoelichting opgenomen proefverkaveling vermeldt dat in de genoemde strook ongeveer 12 vrijstaande woningen en 14 appartementen in een kasteelachtig gebouw zullen worden gerealiseerd. Met de bouw van dit kasteelachtig vormelement op één van de hoeken van het plangebied wil de gemeenteraad een ruimtelijke kwaliteit toevoegen aan het plan, waarbij gerefereerd wordt aan de vesting Woudrichem. De afstand tussen het appartementengebouw en de dichtst bij gelegen woning van appellanten bedraagt ongeveer 65 meter.
Het tracé langzaam verkeer is opgenomen om de plangebieden Postweide 1 en Postweide 2 met elkaar te verbinden, waardoor er wandelroutes en visuele verbindingen ontstaan ter verrijking van het stedelijk gebied.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. In beroep is niet bestreden dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal en gemeentelijk beleid.
Gelet op de ligging van het gebied nabij de historische vesting Woudrichem, de hiervoor onder 2.6.1 vermelde omvang van het zogenoemde bastion- of kasteelachtige vormelement en de afstand tot de woningen van appellanten, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing in een strook van 75 meter aan de oostgrens van het plangebied niet op onaanvaardbare wijze afbreuk zal doen aan het karakter van de omgeving en het uitzicht van appellanten.
Ter zitting is voorts voldoende toegelicht dat het tracé langzaam verkeer nodig is om de wijk Postweide 1, waar appellanten wonen, en Postweide 2 met elkaar te verbinden. Tevens is bij deze toelichting voldoende verzekerd dat maatregelen kunnen worden getroffen indien fietsers en/of bromfietsers op hinderlijke wijze gebruik maken van het tracé.
Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Overigens is ter zitting onweersproken gesteld dat de door appellanten bedoelde binnenstedelijke locaties ongeschikt zijn om er de woonfuncties aan te geven die met dit plan worden beoogd.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming ""Wonen (W)"" in de strook van 75 meter aan de oostgrens van het plangebied en de aanduiding 'tracé langzaam verkeer' binnen het plandeel met de bestemming ""Groen"" niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in strijd is met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006