200505803/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breukelen,
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 2004/1816 en SBR 2004/2423 van de rechtbank Utrecht van 30 mei 2005 in het geding tussen:
de burgemeester van Breukelen.
Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft de burgemeester van Breukelen (hierna: de burgemeester) geweigerd appellant een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor het uitvoeren van enkele landingen per helikopter op het veld linksachter van het terrein van Queekhoven aan [locatie] te Breukelen.
Bij besluit van 28 november 2003 heeft de burgemeester [appellant] een verklaring van geen bezwaar verleend voor het uitvoeren van enkele landingen per helikopter achter op het terrein aan [locatie] te Breukelen onder de in dat besluit opgenomen voorwaarden.
Bij brief van 5 januari 2004 heeft [appellant] de burgemeester aansprakelijk gesteld voor de kosten die hij heeft gemaakt om te voldoen aan de in het besluit van 28 november 2003 gestelde voorwaarden.
Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de burgemeester het door [appellant] tegen het besluit van 24 oktober 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft de burgemeester [appellant] bericht dat diens brief van 5 januari 2004 niet kan worden aangemerkt als bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 30 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het tegen het besluit van 27 mei 2004 ingestelde beroep (zaak no. SBR 2004/1816) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 24 oktober 2003 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, en het beroep tegen het besluit van 27 juli 2004 (zaak no. SBR 2004/2423) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak, voor zover die betrekking heeft op genoemde zaaknummers, heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 september 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2005, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Het hoger beroep inzake no. SBR 2004/2423
2.1. [appellant] voert aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat uit zijn brief van 5 januari 2004 geen grond kan worden gedestilleerd op basis waarvan deze brief kan worden aangemerkt als bezwaarschrift.
2.1.1. In genoemde brief stelt [appellant] de burgemeester aansprakelijk voor de kosten die zijn gemaakt om te voldoen aan de in het besluit van 28 november 2003 gestelde voorwaarden, aangezien inmiddels vast zou staan dat het stellen van deze voorwaarden berust op misbruik van bevoegdheid. De brief wordt afgesloten met de mededeling dat een definitieve afrekening zal worden opgemaakt en ingediend en dat indien geen gevolg wordt gegeven aan de aansprakelijkstelling, deze in rechte zal worden afgedwongen. In vervolg hierop heeft [appellant] de gemeente op 17 februari 2004 een brief gezonden, houdende een specificatie van de kosten en de mededeling dat hij de burgemeester in rechte zal betrekken indien deze niet (tijdig) tot betaling zal overgaan. Gelet op de inhoud van de brief van 5 januari 2004 heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze - gegeven het besluit van 28 november 2003 - een aansprakelijkstelling naar civiel recht behelst en dat [appellant] in deze brief, waarvan de strekking is bevestigd in de brief van 17 januari 2004, op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt dat hij tegen het besluit van 28 november 2003 in bezwaar wenst op te komen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de zinsnede over misbruik van bevoegdheid niet als bezwaargrond kan worden aangemerkt. Het gestelde misbruik wordt in de brief niet aangemerkt als te onderzoeken bezwaar, maar, als zijnde de vaststaande uitkomst van een andere procedure, opgevoerd als grond om de burgemeester voor de gemaakte kosten aansprakelijk te stellen. Terecht heeft de rechtbank bij haar oordeel mede in aanmerking genomen dat [appellant] in twee andere procedures wel uitdrukkelijk en gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten van de burgemeester. Gelet op de duidelijke bewoordingen van die twee bezwaarschriften behoefde bij de burgemeester geen twijfel te rijzen over de aard van de brief van 5 januari 2005. Dat een van de bezwaarschriften dateert van na 5 januari 2004 doet daaraan niet af, nu deze wel dateert van voor 27 juli 2004, op welke datum de burgemeester [appellant] desgevraagd heeft meegedeeld dat de brief van 5 januari 2004 niet kan worden aangemerkt als bezwaarschrift.
Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 februari 2004, AB 2004, 132 kan hem niet baten nu het in die zaak, anders dan in de onderhavige, ging om een brief waarvan de strekking niet op voorhand duidelijk was.
2.2. Het hoger beroep inzake no. SBR 2004/2423 is ongegrond.
Het hoger beroep inzake no. SBR 2004/1816
2.3. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de wijze waarop de rechtbank gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft volstaan met het herroepen van het besluit van 24 oktober 2003 en niet tevens heeft bepaald dat de gevraagde verklaring van geen bezwaar verleend had moeten worden.
2.4. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft het besluit van 24 oktober 2003 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Zij heeft echter niet op de aanvraag van [appellant] van 22 oktober 2003, die door de herroeping van het besluit van 24 oktober 2004 weer voorlag, beslist. Het lag ook niet op de weg van de rechtbank die beslissing te nemen, aangezien de burgemeester terzake van de daartoe tenminste te beantwoorden vraag of in de concrete situatie de openbare orde en veiligheid in de weg staan aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar, beoordelingsvrijheid toekomt. Immers, die beslissing vergt tenminste de beoordeling of in de concrete situatie de openbare orde en veiligheid aan het verlenen van de gevraagde verklaring van geen bezwaar in de weg staan, die is voorbehouden aan de burgemeester. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 december 2004 in zaak no.
200407524/1, JB 2005/43) is het in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht om een primair besluit te herroepen zonder een ander besluit daarvoor in de plaats te stellen, tenzij een vervangend besluit moet uitblijven. Dit brengt mee dat de rechtbank alleen dan zelf in de zaak mocht voorzien indien het op haar weg lag niet alleen het primaire besluit te herroepen, doch ook het vervangende besluit te nemen, hetgeen hier niet het geval was.
2.5. Het hoger beroep inzake no. SBR 2004/1816 is gegrond. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij het besluit van 24 oktober 2003 is herroepen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De burgemeester dient, uitgaande van de onbestreden gegrondverklaring van het bezwaar, alsnog te beslissen of het besluit in primo dient te worden herroepen dan wel met verbetering van de motivering in stand kan worden gelaten. Indien de burgemeester het besluit in primo herroept, dient hij daarvoor een nieuw besluit in de plaats te stellen.
2.6. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak inzake no. SBR 2004/2423;
II. verklaart het hoger beroep inzake SBR 2004/1816 gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 mei 2005, no. SBR 2004/1816, voor zover daarbij het besluit van 24 oktober 2003 is herroepen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 mei 2004;
IV. veroordeelt de burgemeester van Breukelen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Breukelen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Breukelen aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006