ECLI:NL:RVS:2006:AV1244

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502041/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bouwvergunningen door college van burgemeester en wethouders van Aalburg

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van zeven appellanten tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Aalburg, die op 6 juli 2004 hebben besloten om de aanvragen voor bouwvergunningen voor verschillende bouwwerken niet in behandeling te nemen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Breda heeft op 3 februari 2005 het beroep van de appellanten tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betogen dat het college onterecht geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvragen te behandelen. Ze stellen dat het college voldoende informatie had om de aanvragen te beoordelen en dat het opvragen van aanvullende gegevens geen doel diende, omdat het college al had aangegeven de vergunningen te zullen weigeren. De Raad van State overweegt dat het college in dit geval terecht heeft besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat de appellanten niet voldaan hebben aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelt dat de appellanten voldoende gelegenheid hebben gehad om de ontbrekende gegevens aan te vullen, maar hier geen gebruik van hebben gemaakt. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen niet te behandelen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200502041/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaak no. 04/2449 van de rechtbank Breda van 3 februari 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalburg.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 6 juli 2004 heeft het college besloten de door appellanten ingediende aanvragen om bouwvergunning voor de hierna te melden bouwwerken niet in behandeling te nemen.
Ten aanzien van:
- Appellant sub 1: een berging en een tuinhuisje/toilet op het perceel, [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie […], nummer […];
- Appellante sub 2: een toilet met berging op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie […], nummer […];
- Appellant sub 3: een houten bak, een berging (afdak) en een windscherm op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie […], nummer […];
- Appellant sub 4: een toilethokje, een windscherm, drie bergingskisten en een open tuinprieel op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie […], nummer […];
- Appellant sub 5: een houten schuur, een kist en een kast op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalbrug, sectie […], nummer […];
- Appellant sub 6: een bergingkast en een houten terrasafscheiding op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalbrug, sectie […], nummer […];
- Appellant sub 7: een berging op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie […], nummer […].
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft deze zaken ter zitting behandeld op 30 november 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en D.S.H. Plaggenmarsch-Fluit, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen gebruik heeft mogen maken van de hem toekomende bevoegdheid om aanvragen om bouwvergunning niet in behandeling te nemen. Zij zijn van mening dat het college, gelet op de aard en omvang van de bouwwerken en de gegevens, waarover het college in het kader van andere procedures reeds beschikte, voldoende informatie heeft voor de beoordeling van de bouwaanvragen. Voorts betogen appellanten dat het opvragen van de gegevens geen enkel doel diende, aangezien het college niet voornemens was de vergunningen te verlenen, doch op voorhand te kennen heeft gegeven die te zullen weigeren. Ten slotte voeren appellanten aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het door hen in de brief van 3 juni 2004 gedane verzoek nader aan te geven welke gegevens nog nodig zijn.
2.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een bestuursorgaan een aanvraag niet in behandeling nemen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 47 van de Woningwet kan van de in artikel 4:5 van de Awb geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen en bedraagt de door het college van burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunningen verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk 1 van de bij dit besluit behorende bijlage, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan bij of krachtens de wet voor dat bouwwerk geldende eisen.
2.3. Bij afzonderlijke brieven, verzonden tussen 5 en 13 april 2004, heeft het college appellanten bericht dat bij de bouwaanvragen niet alle voorgeschreven gegevens en bescheiden zijn overgelegd. In deze brieven is voor elke bouwaanvraag concreet aangegeven, welke gegevens en bescheiden ontbreken.
Het college heeft appellanten met deze brieven in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de ontbrekende gegevens aan te vullen. Bij brief van 25 mei 2004 heeft het college deze termijn verlengd met twee weken. Appellanten hebben van de mogelijkheid de aanvragen binnen de gestelde termijn aan te vullen, geen gebruik gemaakt. Wel hebben zij bij brief van 3 juni 2004 het college verzocht hun te melden welke gegevens nog nodig zijn, omdat zij zich vanwege de aard van de bouwwerken niet in staat achten een aantal van de gevraagde gegevens over te leggen.
2.4. Gelet op de aard van de ontbrekende gegevens en bescheiden, is er geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de overlegging daarvan nodig was voor de beoordeling van de aanvragen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college niet de beschikking heeft over tekeningen van de bouwwerken waaruit nauwkeurige gegevens over de omvang, bouwpeil en constructie kunnen worden afgeleid. De geringe omvang van de bouwwerken en het feit dat een aantal daarvan kant en klaar bij een bouwmarkt is gekocht, kan daaraan, anders dan appellanten betogen, niet afdoen.
Dat het college reeds beschikte over gegevens op grond van zogeheten waarnemingsrapporten, die door ambtenaren van de gemeente in het kader van handhavend optreden tegen de bouwwerken zijn opgesteld, leidt evenmin tot een ander oordeel. Die rapporten behelzen niet meer dan een met foto's ondersteunde beschrijving van visuele waarnemingen.
Voor het oordeel dat reeds bij voorbaat vast stond dat het college ook zonder de gevraagde gegevens de bouwaanvragen zou afwijzen, is onvoldoende grond. De uitlating van de gemachtigde van het college ter zitting van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften op 15 april 2004, dat het college legalisatie van alle bouwwerken niet wenselijk acht, houdt niet zonder meer in, dat legalisatie bij voorbaat was uitgesloten. Ter zitting van de Afdeling is van de kant van het college nader verklaard, dat die uitlating moet worden gezien in het kader van de handhaving en dat de besluitvorming over eventuele legalisatie nog niet had plaatsgevonden en ook niet vast stond welk besluit zou worden genomen.
Voor zover appellanten aanvoeren dat de rechtbank in de brief van 3 juni 2004 ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het besluit van 9 juni 2004 onrechtmatig te achten, is dat tevergeefs.
De ontvangst van de tussen 5 en 13 april 2004 verzonden brieven is door appellanten niet betwist. Derhalve wisten zij welke ontbrekende gegevens door het college werden verlangd. Voorts zijn zij bij die brieven gedurende vier weken in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Gelet hierop behoefde het college niet opnieuw, met verlening van een nieuwe termijn, te berichten, welke gegevens nodig waren.
2.5. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bouwaanvragen niet te behandelen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
313-476.