ECLI:NL:RVS:2006:AV1280

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501550/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vergroting tuinhuis in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk om appellant sub 2 een bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vergroten van een tuinhuis op een perceel in Maasdonk. Het college heeft op 20 mei 2003 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het tuinhuis in strijd is met het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat het perceel bestemd voor 'Bos- en natuurgebied'. Appellant sub 2 heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar op 6 januari 2004 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant sub 2 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 19 januari 2005 het beroep gegrond verklaarde en het college opdroeg om een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak hebben zowel het college als appellant sub 2 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 november 2005 behandeld. De Afdeling overweegt dat ingevolge het bestemmingsplan het tuinhuis niet legaal is en dat het overgangsrecht niet van toepassing is, omdat het tuinhuis moet worden afgebroken. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat voor de vergroting van het tuinhuis geen vergunning kan worden verleend. Het hoger beroep van appellant sub 2 wordt ongegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van het college gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van appellant sub 2 wordt alsnog ongegrond verklaard.

De beslissing van de Raad van State is uitgesproken in naam der Koningin op 8 februari 2006, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak van de rechtbank vernietigt en het beroep van appellant sub 2 ongegrond verklaart. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200501550/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04 / 557 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2005 in het geding tussen:
appellant sub 2
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) geweigerd appellant sub 2 bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vergroten van een tuinhuis op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft het college het daartegen door appellant sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2005, verzonden op 24 januari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant sub 2 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 16 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2005, en appellant sub 2 bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 februari 2005, verzonden 17 maart 2005. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 1 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 mei 2005 heeft appellant sub 2 een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2005, waar het college, vertegenwoordigd door J.F.V. van Delft, ambtenaar der gemeente, en appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" bestemd voor "Bos- en natuurgebied". Niet in geschil is dat het tuinhuis in strijd is met deze bestemming.
2.2. Ingevolge artikel 36.1 van de Overgangsbepalingen van het bestemmingsplan mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning ingevolge artikel 40 Woningwet en die afwijken van het plan, behoudens onteigening overeenkomstig de wet mits de planafwijking naar de aard niet wordt vergroot en overigens geen andere afwijking van het plan ontstaat:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;
2. uitgebreid worden met ten hoogste 10% van de oppervlakte en/of de inhoud, die bestond op het moment, dat het plan ter inzage werd gelegd;
3. na calamiteit ter plaatse worden herbouwd, mits de bouwaanvraag binnen 2 jaar na de calamiteit is ingediend.
2.3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of met toepassing van voormelde bepaling bouwvergunning behoort te worden verleend voor het gedeeltelijk vergroten van het tuinhuis.
2.4. Indien de toepassing van een bestemmingsplanvoorschrift aan de orde is, dient de rechter, gelet op artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te onderzoeken of dat voorschrift op het voorgelegde geval van toepassing is. De Afdeling overweegt in dat verband het volgende.
2.5. Bij besluit van 8 september 2000 heeft het college appellant sub 2 onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven tot afbraak van het tuinhuis (destijds ook aangeduid als gastenverblijf of romneyloods). Bij besluit van 18 september 2001 heeft het college het daartegen door appellant sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 21 november 2002 het door appellant sub 2 tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 september 2003, in zaak nummer
200300040/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Hoewel met de rechtbank moet worden geoordeeld dat ingevolge voormelde overgangsbepaling ook een niet legaal opgericht bouwwerk gedeeltelijk mag worden vernieuwd en veranderd en mag worden uitgebreid, mits het bouwwerk op de peildatum reeds bestond, is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat, nu het tuinhuis krachtens een aanschrijving moet worden afgebroken, geen rechten meer kunnen worden ontleend aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht strekt ertoe bescherming te bieden aan gevestigde belangen of rechten. Daarvan is in de situatie zoals die zich hier voordoet geen sprake. Het verlenen van een vergunning voor het vergroten van het tuinhuis zou ook geen redelijk doel dienen. Een dergelijke vergunning legaliseert het tuinhuis als zodanig niet. Van de vergunning kan na afbraak van het tuinhuis ook geen gebruik worden gemaakt omdat zij geen titel geeft voor het realiseren van de uitbreiding als zelfstandig bouwwerk.
2.6. Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat het college bij zijn besluit van 6 januari 2004 terecht heeft geoordeeld dat voor de vergroting van het tuinhuis niet met toepassing van het overgangsrecht vergunning kan worden verleend, zodat de vergunning, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, diende te worden geweigerd.
2.7. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking.
2.8. Het hoger beroep van appellant sub 2 is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het door appellant sub 2 bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2005, kenmerk: AWB 04/557;
III. verklaart het door appellant sub 2 bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Roelfsema
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
58-444.