ECLI:NL:RVS:2006:AV1287

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200408346/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Oirschot en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied" door de gemeenteraad van Oirschot, vastgesteld op 17 oktober 2000. Het college van burgemeester en wethouders had op 11 oktober 2000 een voorstel gedaan dat leidde tot dit bestemmingsplan. De Raad van State heeft op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen verschillende appellanten en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De appellanten, die zich verzetten tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, hebben hun beroepen ingediend na eerdere besluiten van de Raad van State die op onderdelen waren vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 22 november 2005 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en de vertegenwoordiger van de provincie aanwezig waren. De Afdeling heeft vastgesteld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft geoordeeld dat de beoordelingsmarges van de verweerder zijn overschreden en dat het recht onjuist is toegepast. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, en de Raad van State heeft de goedkeuring aan bepaalde plandelen onthouden, terwijl andere goedkeuringen zijn vernietigd. De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de ruimtelijke ordening in het gebied, en de provincie is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200408346/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Oirschot, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 11 oktober 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 juni 2001, nr. 718165, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 10 december 2003, nr.
200102937/1, heeft de Afdeling dit besluit op onderdelen vernietigd.
Bij besluit van 7 september 2004, nr. 718165, heeft verweerder wederom beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 11 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2004, appellant sub 2 bij brief van 28 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2004, en appellant sub 3 bij brief van 1 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2005, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.M.L. Josten, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie Noord-Brabant zijn verschenen. Voorts is daar M.P.C. Verkooijen, ambtenaar van de gemeente Oirschot, verschenen.
[appellant sub 3] is niet verschenen en heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van [appellant sub 2]
Voorgeschiedenis
2.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 december 2003, als volgt overwogen ten aanzien van het eerste goedkeuringsbesluit over de bestemming van de gronden van appellant aan de [locatie 1]:
2.11.1.2. ."De percelen van appellant maken deel uit van een jonge heide-ontginning, zo kan uit het deskundigenbericht worden afgeleid. In de zogenoemde Paraplunota Beerzedal, die blijkens de plantoelichting de onderbouwing van het gemeentelijke ruimtelijk beleid bevat, is het gebied waarin de gronden liggen aangeduid als "agrarisch gebied zonder aandachtsgebied". In het streekplan is het desbetreffende gebied aangeduid als "agrarisch ontwikkelingsgebied voor de rundveehouderij en voor de intensieve veehouderij (agrarische hoofdstructuur)". Blijkens het deskundigenbericht bestaat het gebied uit vlak bouwland met hier en daar een houtsingel. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat de landschappelijke waarde van het gebied niet bijzonder groot is. Zowel namens de raad als namens verweerder is ter zitting naar voren gebracht dat de gronden, bij nader inzien, geen landschappelijke waarden vertegenwoordigen die de in het plan aan de gronden toegekende bestemming rechtvaardigen. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is ook in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" aan de Groenewoudsedijk en Galgenbos, voorzover deze de gronden van [appellant sub 2] betreffen.".
Het standpunt van appellant
2.3.1. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" voor zijn gronden aan de [locatie 1]. Daartoe voert hij aan dat verweerder blijkens de overwegingen in het bestreden besluit heeft beoogd goedkeuring aan het desbetreffende plandeel te onthouden, maar heeft verzuimd deze onthouding van goedkeuring op de plankaart aan te duiden.
Het standpunt van verweerder
2.3.2. Verweerder heeft zich blijkens de overwegingen in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aan de desbetreffende gronden toegekende bestemming niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie, zodat daaraan goedkeuring moet worden onthouden.
Vaststelling van de feiten
2.3.3. In het bestreden besluit wordt, voor zover hier van belang, onder het kopje "BESLUITEN" vermeld dat ten aanzien van de plankaart goedkeuring is onthouden aan de met een blauwe lijn aangegeven plangedeelten.
2.3.4. Op de bij het bestreden besluit behorende en als zodanig door verweerder gewaarmerkte en aan de gemeente toegezonden en door deze ter inzage gelegde plankaart is het desbetreffende plandeel niet met blauw omlijnd.
2.3.5. In zijn verweerschrift van 22 februari 2005 deelt verweerder mee dat de beoogde onthouding van goedkeuring helaas niet is geëffectueerd. Hij verzoekt de Afdeling zelfvoorziend alsnog goedkeuring aan het desbetreffende plandeel te onthouden.
Het oordeel van de Afdeling
2.3.6. Het vermelde in het bestreden besluit onder het kopje "BESLUITEN", gelezen in samenhang met de plankaart, is bepalend voor de inhoud van het besluit van verweerder omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan. Omdat het desbetreffende plandeel op de plankaart niet met blauw is omlijnd, is aan het plandeel, anders dan verweerder heeft beoogd, goedkeuring verleend.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet op het verzoek van verweerder ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsnog goedkeuring onthouden aan het plandeel aan de [locatie 1], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1.
Het beroep van [appellant sub 3]
Het standpunt van appellant
2.4. [appellant sub 3] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan een plandeel met de bestemming "Agrarische gebied met landschappelijke waarden" en de aanduiding "Glastuinbouwbedrijf -G-" aan de [locatie 2].
Appellant voert daartoe aan dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003 niet in acht heeft genomen omdat daaruit naar zijn mening volgt dat hij recht heeft op een bouwblok waarop een glasopstand van twee hectare kan worden gerealiseerd. Dit is na de onthouding van goedkeuring door verweerder niet het geval. Appellant betoogt voorts dat verweerder ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat ter plaatse geen glastuinbouwbedrijf meer wordt geëxploiteerd.
Het standpunt van verweerder
2.4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omvang van het door de raad toegekend bouwblok in beginsel in overeenstemming is met het streekplan. Niettemin heeft verweerder aan een plandeel dat een deel van het bouwblok betreft goedkeuring onthouden. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat ter plaatse geen glastuinbouwbedrijf meer wordt uitgeoefend.
Vaststelling van de feiten
2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 december 2003, mede naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 3] als volgt overwogen:
2.6.33.2 "Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat de huidige glasopstand van [partij] een oppervlakte heeft van 1,6 hectare en dat de glasopstand van [appellant sub 3] een oppervlakte van ongeveer 0,75 hectare.
Beide glastuinbouwbedrijven liggen buiten een gebied dat in het streekplan als ontwikkelingsgebied voor glastuinbouw is aangeduid. Het streekplanbeleid is erop gericht glastuinbouwbedrijven te bundelen in ontwikkelingsgebieden. Glastuinbouwbedrijven buiten deze gebieden kunnen uitbreiden tot een maximum van 2,5 ha (bouwblokgrootte) en 2 ha (glasopstand). De noodzaak van een dergelijke uitbreiding hoeft niet aangetoond te worden, zo blijkt uit de op het streekplan gebaseerde Handleiding bestemmingsplan Buitengebied.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de omvang van beide bouwblokken die de raad heeft toegekend heeft getoetst aan de "Beleidsnota Glastuinbouw" van 24 augustus 1999. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat deze nota een nadere toelichting is op het streekplanbeleid voor glastuinbouwbedrijven. In deze nota worden glastuinbouwconcentratiegebieden, doorgroeigebieden, gebieden met een aparte status en overige gebieden onderscheiden.
Hoewel in de nota een gebied ten westen van Oirschot, waar de bedrijven van appellanten zijn gevestigd, in de nota als "doorgroeigebied voor glastuinbouw" is aangeduid, heeft verweerder de omvang van beide bouwblokken niet getoetst aan hetgeen in de nota is vermeld over de ontwikkeling van glastuinbouw in deze gebieden. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de raad de mogelijkheden van het gebied als doorgroeigebied voor glastuinbouw niet heeft onderzocht.
Verweerder heeft de omvang van de bouwblokken getoetst aan hetgeen in de beleidsnota is vermeld voor glastuinbouwbedrijven die zijn gevestigd in zogenoemde "overige gebieden met meerwaarden". Onder meerwaarden worden in dit geval landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden verstaan. Glastuinbouwbedrijven in "overige gebieden met meerwaarden" dienen in beginsel daaruit te verdwijnen, zo kan uit de nota worden afgeleid.
2.6.33.3 De Afdeling stelt vast dat het toetsingskader van het streekplan en het door verweerder toegepaste toetsingskader van de "Beleidsnota Glastuinbouw" uiteenloopt. Het streekplan staat in beginsel niet in de weg aan een uitbreiding van de huidige glasopstanden van appellanten tot twee hectare. Het toetsingskader van de "Beleidsnota Glastuinbouw" dat verweerder als beleid heeft gehanteerd laat geen uitbreiding toe, en verplaatsing van beide bedrijven moet in de toekomst niet uitgesloten worden geacht. De Afdeling stelt vast dat het toetsingskader dat verweerder voor beide bouwblokken heeft toegepast niet in overeenstemming is met het streekplanbeleid dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold voor de beide bouwblokken die de raad heeft toegekend. Aan dit toetsingskader, voor zover door verweerder van toepassing geacht op beide plandelen, moet derhalve voorbij worden gegaan. Uit het voorgaande volgt dat verweerder aan zijn standpunt, dat het bestemmingsplan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ten onrechte de "Beleidsnota Glastuinbouw" ten grondslag heeft gelegd.
Ten aanzien van het bouwblok van [appellant sub 3] is de Afdeling voorts van oordeel dat verweerder zijn besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid omdat bij verweerder niet bekend was dat appellant sedert 1993 beschikt over een vergunning voor de bouw van een kas met een oppervlakte van ongeveer 5100 m². Deze kas kan worden gebouwd op gronden die zijn getroffen door de onthouding van goedkeuring. Uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat verweerder de desbetreffende gronden achteraf gezien niet in de onthouding van goedkeuring had willen betrekken.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit inzoverre niet berust op een deugdelijke motivering en voorts ten aanzien van het plandeel dat betrekking heeft op het bouwblok van [appellant sub 3] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [partij] en [appellant sub 3] zijn gegrond, en het beroep van de ZLTO is in zoverre ook gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikel 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan de plandelen met de bestemming "Agrarische gebied met landschappelijke waarden" en de aanduiding "Glastuinbouwbedrijf -G-"aan de [locatie 3] en aan de [locatie 2].
Overigens overweegt de Afdeling dat na de datum waarop het bestreden besluit is genomen, het ruimtelijke beleid van het nieuwe streekplan "Brabant in Balans" is gaan gelden. Voor zover dit streekplanbeleid in ongunstige zin afwijkt van het streekplanbeleid dat gold voor appellanten ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, dient verweerder bij zijn hernieuwde toetsing mede in aanmerking te nemen of appellanten het risico van de hiervoor vastgestelde onjuiste toetsing aan het in de "Beleidsnota Glastuinbouw" vastgelegde beleid moeten dragen. ".
2.4.4. Het bouwblok dat resteert na de onthouding van goedkeuring door verweerder heeft een omvang van 1,7 hectare. Vanwege de situering van de bedrijfswoning, de tuin, en de aan te houden afstand tot de Spoordonkseweg, kan daarvan een gedeelte met een oppervlakte van 2500 m² niet worden benut voor de bouw van een glasopstand.
2.4.5. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij bij de beoordeling van het bouwblok van Verouden als uitgangspunt het provinciale beleid van het "bouwblok op maat" heeft toegepast. Dit uitgangspunt houdt in dat het bouwblok de bestaande bebouwing dient te omvatten alsmede daadwerkelijk te voorziene uitbreidingsmogelijkheden.
2.4.6. Ter zitting is gebleken dat het glastuinbouwbedrijf aan derden is verhuurd en dat de bestaande kassen overeenkomstig hun bestemming volledig in gebruik zijn.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.7. De stelling van appellant dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003 volgt dat hij recht heeft op een bouwblok waarop een glasopstand van twee hectare kan worden gerealiseerd, berust op een onjuiste lezing van deze uitspraak. Uit de overwegingen van de Afdeling in genoemde uitspraak volgt slechts dat verweerder bij de beoordeling van de omvang het bouwblok van [appellant sub 3] diende bezien of de toetsing daarvan aan het huidige streekplan voor appellant ongunstiger is dan toetsing aan het streekplan 1992. Indien de toetsing aan het huidige streekplan ongunstiger is, dient verweerder vervolgens in aanmerking te nemen of appellant het risico dient te dragen van de onjuiste toetsing aan het streekplan 1992 die verweerder in zijn besluit van 5 juni 2001 heeft verricht.
In het bestreden besluit geeft verweerder er geen blijk van dat hij voornoemde overwegingen van de Afdelingen in acht heeft genomen. De veronderstelling van verweerder dat ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer wordt uitgeoefend, is onjuist. Er is derhalve geen sprake van gewijzigde feiten en omstandigheden die met zich brengen dat verweerder aan de overwegingen van de Afdeling geen betekenis meer hoefde toe te kennen. Het betoog van verweerder ter zitting, dat de inwerkingtreding van het huidige streekplan geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de omvang van het bouwblok, kan de Afdeling niet volgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van het streekplan 1992, gelet op de uitleg die verweerder daaraan in de Handleiding bestemmingsplan Buitengebied heeft gegeven, op het agrarische bouwblok van een glastuinbouwbedrijf, glasopstanden tot een oppervlakte van 2 hectare gerealiseerd konden worden, zonder dat de noodzaak daartoe behoefde te worden aangetoond. Deze uitleg wijst niet op een beoordeling volgens het "bouwblok op maat"-principe voor glastuinbouwbedrijven, waaraan volgens verweerder op grond van huidige streekplan wel toepassing dient te worden gegeven.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellant
2.5. Appellant stelt in beroep dat uit de overwegingen van het goedkeuringsbesluit niet kan worden afgeleid of verweerder goedkeuring heeft verleend aan een plandeel dat een deel van zijn kadastrale perceel [A] omvat. Subsidiair betoogt appellant dat verweerder aan het desbetreffende plandeel goedkeuring had moeten onthouden.
Het standpunt van verweerder
2.5.1. Verweerder heeft bij zijn tweede goedkeuringsbesluit als volgt overwogen: "Wij hadden goedkeuring onthouden aan delen van dit agrarisch bouwblok (glastuinbouw) waarvoor reeds geldende bouwvergunningen waren afgegeven. Voor het zuidelijke deel van het agrarisch bouwblok, waar de kassen bij ons goedkeuringsbesluit reeds gerealiseerd waren, achten wij terecht een bouwblok vastgesteld. Dit plandeel komt daarom alsnog voor goedkeuring in aanmerking.".
Vaststelling van de feiten
2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 december 2003, voor zover hier van belang, als volgt overwogen ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1]:
"Het bouwblok van [appellant sub 1] omvat de kadastrale percelen [A] en [B]. Op deze percelen staat blijkens het deskundigenbericht een kassencomplex met een oppervlakte van twee hectare. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat hij achteraf gezien ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op perceel [B], omdat hem inmiddels is gebleken dat op het desbetreffende perceel, na een verleende bouwvergunning, een glasopstand is gerealiseerd.
De onthouding van goedkeuring heeft tevens betrekking op een gedeelte van perceel [A], waaraan de bestemming "Agrarische gebied met abiotische waarden" en de aanduiding "agrarisch bouwblok" is toegekend.
De Afdeling stelt vast dat op deze gronden, anders dan de raad heeft beoogd, geen glastuinbouwbedrijf is toegelaten. Op de plankaart ontbreekt binnen het bouwblok, voorzover daaraan de bestemming "Agrarische gebied met abiotische waarden" is toegekend de aanduiding "G"(glastuinbouwbedrijf). Ingevolge het renvooi en artikel 5.2.1. van de planvoorschriften is de oprichting van glasopstanden op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met abiotische waarden" en de aanduiding "agrarisch bouwblok" alleen toegestaan op gronden die zijn aangeduid als "G"(glastuinbouwbedrijf). De Afdeling stelt vast dat ook zonder de onthouding van goedkeuring aan het plandeel op de desbetreffende gronden geen glasopstanden gerealiseerd kunnen worden. De Afdeling stelt voorts vast dat [appellant sub 1], ook indien verweerder goedkeuring zou hebben verleend aan artikel 22.3.1., onder b, van de planvoorschriften, zijn bouwblok niet van vorm kan veranderen. Uit artikel 22.3.1. volgt namelijk dat een vormverandering alleen toegepast kan worden bij bouwblokken met een maximale oppervlakte van 1,5 hectare. Aan deze voorwaarde kan appellant niet voldoen omdat zijn glasopstand reeds een oppervlakte heeft van ongeveer twee hectare. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit voorzover dat betrekking heeft op perceel [B] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en derhalve in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre gegrond. Het beroep van de ZLTO is ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel voor de gronden aan de [locatie 4] met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en de aanduidingen "agrarisch bouwblok" en "G"(glastuinbouwbedrijf).
Het beroep van [appellant sub 1] mist voor het overige feitelijke grondslag en is zoverre ongegrond.".
2.5.4. Het door verweerder in zijn bestreden besluit als "zuidelijke deel van het agrarisch bouwblok" aangeduide plandeel betreft uitsluitend perceel [B]. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op het plandeel dat een deel van het kadastrale perceel [A] omvat.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.5. Het betoog in beroep van appellant berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003. Uit de overwegingen blijkt dat verweerder bij zijn eerste besluit goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel dat een deel van het kadastrale perceel [A] omvat. Het beroep van appellant tegen dit besluit heeft niet geleid tot een vernietiging van het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op voornoemd plandeel. Er bestond voor verweerder, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2003, derhalve geen grond nogmaals te beslissen over het desbetreffende plandeel. Het beroep van
[appellant sub 1] is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6. Verweerder dient op de navolgende wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van 7 september 2004, nummer 718165, voor zover het betreft de
a. de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Agrarische gebied met landschappelijke waarden" en de aanduiding "Glastuinbouwbedrijf -G-" voor de gronden aan de [locatie 2];
b. de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" voor een plandeel aan de [locatie 1], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel genoemd onder IIb.;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel genoemd onder IIb.;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
VI. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in verband met de behandeling van hun beroep opgenomen proceskosten tot een bedrag van elk € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 2] en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van elk € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
381.
plankaart