ECLI:NL:RVS:2006:AV1298

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502742/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P.A. Offers
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor woningbouw op perceel in Ambt Montfort

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een woning op een perceel in de gemeente. Appellant, de aanvrager van de bouwvergunning, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college, dat op 24 februari 2003 had besloten geen vrijstelling te verlenen. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond oordeelde in eerdere uitspraken dat het college ten onrechte geen vrijstelling had verleend, maar het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft de zaak op 8 februari 2006 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht had geweigerd vrijstelling te verlenen, omdat er geen goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan was. De rechtbank had in eerdere uitspraken ten onrechte geoordeeld dat het bouwplan voldeed aan de voorschriften van het bestemmingsplan. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van het college gegrond. De gemeente Ambt Montfort werd verplicht om het griffierecht aan appellant te vergoeden. De Raad van State bevestigde de uitspraak voor het overige, waarmee de weigering van de vrijstelling in stand bleef.

Uitspraak

200502742/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/1335 en 04/1336 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 28 februari 2005 in het geding tussen:
appellant sub 1
en
het college van burgemeester en wethouders van Ambt Montfort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) geweigerd aan appellant sub 1 (hierna: appellant) vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 december 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 2 december 2003 vernietigd.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 24 februari 2003 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover betrekking hebbend op de weigering vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan ten aanzien van de afstand van het in geding zijnde bouwplan tot de zijdelingse perceelsgrens, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant bij brief van 25 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, en het college bij brief van 6 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 29 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn [partijen] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken. Bij brief van 12 juni 2005 hebben zij een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2005, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Brüll, advocaat te Weert, en G.W.M. Maes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het geschil heeft betrekking op de weigering van het college vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het bestemmingsplan "Kern Montfort" (hierna: het bestemmingsplan) ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], welk perceel is ontstaan na splitsing van het perceel [locatie 1].
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan op de volgende punten in strijd is met het bestemmingsplan:
1. de kavelbreedte van het huidige perceel [locatie 1] is onvoldoende;
2. het bouwplan is aan de achterzijde over een breedte van 163 centimeter maximaal 16 centimeter op de bestemming "houtopstand" gesitueerd;
3. de geplande trap en keermuur overschrijden de voorgevelrooilijn.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gegeven voor het verlenen van vrijstelling.
2.3.1. Het college heeft voormeld standpunt voornamelijk gebaseerd op een rapport van de maatschap voor Ruimtelijke Ordening (hierna: mRO) van november 2003.
Hoewel in het rapport van mRO ook welstandsaspecten aan de orde komen, is de rechtbank met juistheid tot de conclusie gekomen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het rapport een oneigenlijk welstandsadvies inhoudt. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat in gevallen als het onderhavige geen scherp onderscheid is te maken tussen stedenbouwkundige en welstandsaspecten. Voorts wordt in het rapport in voldoende mate ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, waaronder de mate van ingrijpendheid van het bouwplan op dat bestemmingsplan. Nu volgens het rapport de afwijkende bouwwijze en het massale karakter van de geplande woning zich niet verdragen met het groene en ruime karakter van de buurt zoals het bestemmingsplan dat voorstaat en appellant geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom geen goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gegeven. De stelling van appellant dat de omstandigheid dat de kavelbreedte van het perceel [locatie 1] onvoldoende is geen gevolgen heeft voor de situering van het bouwplan en dat de overschrijding van de bestemmingsgrens aan de achterzijde van het betrokken perceel slechts zeer gering is, leidt niet tot een ander oordeel, nu die stelling, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet afdoet aan de conclusie van mRO dat de afwijkende bouwwijze en het massale karakter van de woning aan een goede ruimtelijke onderbouwing in de weg staan.
2.4. Voorts betoogt appellant tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Nu een goede ruimtelijke onderbouwing een voorwaarde is voor het bestaan van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen en aan die voorwaarde niet wordt voldaan, kon reeds hierom geen vrijstelling worden verleend.
2.5. Het hoger beroep van appellant is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan wat betreft de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan en om die reden het besluit op bezwaar gedeeltelijk heeft vernietigd.
2.6.1. Het besluit op bezwaar betreft de weigering van het college om voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Gelet hierop had het bij de rechtbank voorliggende geschil, nu zij met juistheid tot het oordeel was gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat derhalve vrijstelling nodig is, slechts betrekking op de vraag of het college terecht heeft geweigerd de vrijstelling te verlenen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank die vraag terecht bevestigend beantwoord, aangezien voor het bouwplan geen goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gegeven. Of het bouwplan wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan, is derhalve niet relevant voor het onderhavige geschil. De rechtbank heeft ten onrechte ruimte gezien daarover een afzonderlijk oordeel te geven. Het betoog slaagt derhalve.
2.7. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit op bezwaar, voor zover dat betreft de weigering vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan ten aanzien van de afstand van het bouwplan tot de zijdelingse perceelsgrens, is vernietigd en is bepaald dat de gemeente Ambt Montfort aan appellant het ter zake van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 volledig vergoedt, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant ingestelde beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 28 februari 2005, AWB 2004/1336, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit van 19 oktober 2004, voor zover dat betreft de weigering vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan ten aanzien van de afstand van het bouwplan tot de zijdelingse perceelsgrens, is vernietigd en is bepaald dat de gemeente Ambt Montfort aan appellant het ter zake van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 volledig vergoedt;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
17-457.