ECLI:NL:RVS:2006:AV1527
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- P.J.J. van Buuren
- P.J.A.M. Broekman
- Rechtspraak.nl
Bestemmingsplan Bornsche Maten en verzoek om voorlopige voorziening
Op 28 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Borne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan 'Bornsche Maten' vastgesteld. Dit plan voorziet in de aanleg van een woonwijk met 2.300 woningen, gelegen in het grensgebied van Borne en Hengelo. De goedkeuring van dit bestemmingsplan werd op 24 mei 2005 door de gedeputeerde staten van Overijssel verleend. Verzoekers, die een rundvee- en varkenshouderij en boomkwekerij exploiteren nabij het plangebied, hebben op 12 juli 2005 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan. Op 25 november 2005 hebben zij de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vrezen dat de uitvoering van het plan hun bedrijf onbereikbaar zal maken voor vrachtverkeer en dat de luchtkwaliteit in het gebied zal verslechteren.
Tijdens de zitting op 16 januari 2006 zijn de verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie, verschenen. De gemeenteraad van Borne was ook aanwezig, vertegenwoordigd door hun advocaat en enkele ambtenaren. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Borne zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Woondoeleinden -W-'. De Voorzitter heeft echter geoordeeld dat de bezwaren van verzoekers over de luchtkwaliteit in de bodemprocedure aan de orde kunnen komen.
Uiteindelijk heeft de Voorzitter geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de verzoekers is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 31 januari 2006 door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. P.J.J. van Buuren, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.