ECLI:NL:RVS:2006:AV1733

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508386/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Uithoorn en goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

Op 6 februari 2006 deed de Raad van State uitspraak in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Uithoorn. Dit bestemmingsplan werd op 27 januari 2005 vastgesteld door de gemeenteraad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar daartegen werd beroep ingesteld door de belangenvereniging en het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn. De belangenvereniging stelde dat het bestemmingsplan ten onrechte geen bedrijfsbestemming had gegeven aan het perceel Steenwijkerveld 21, waar Centimo B.V. is gevestigd. De belangenvereniging voerde aan dat de bestaande activiteiten op dit perceel als zodanig moesten worden bestemd, terwijl het gemeentebestuur en de verweerder van mening waren dat de goedkeuring van het plandeel niet in strijd was met het recht of een goede ruimtelijke ordening.

Tijdens de zitting op 23 januari 2006 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de belangenvereniging geen spoedeisend belang had bij het schorsen van het goedkeuringsbesluit, aangezien de activiteiten op het perceel in strijd waren met de voorschriften van het bestemmingsplan. Het verzoek van de belangenvereniging werd afgewezen.

Het college van burgemeester en wethouders verzocht om schorsing van de onthouding van goedkeuring aan bepaalde bepalingen in het bestemmingsplan. De Voorzitter oordeelde dat ook dit verzoek geen spoedeisend belang had en wees het af. De uitspraak benadrukte dat de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 februari 2006.

Uitspraak

200508386/2.
Datum uitspraak: 6 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Centimo B.V.", de vennootschap onder firma "V.O.F. P.J.A. en [verzoeker sub 1], en [verzoeker sub 2], alle handelend onder de naam "Bedrijven Belangenvereniging De Kwakel", gevestigd te Utrecht,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Uithoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 januari 2005, het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 september 2005, kenmerk 2005-8334, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij brief van 3 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2005, en verzoeker sub 2 bij brief van 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 3 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2005, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 januari 2006, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], verzoeker sub 2, vertegenwoordigd door mr. B. Kramer, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Uithoorn, vertegenwoordigd door mr. B. Kramer, voornoemd, en AWG Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Amsterdam.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan) beslaat het hele grondgebied van de gemeente Uithoorn met uitzondering van enkele kernen en enkele delen van de Noorder Legmeer en Thamerpolder. In het noordwesten van het plangebied bepalen glastuinbouw en volle grondstuinbouw het beeld. Het zuidoosten van het plangebied betreft een veenweidegebied en kenmerkt zich door weidegebieden met een verkavelingspatroon.
2.4.    Verzoekster sub 1 (hierna: de belangenvereniging) stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" ter plaatse van het perceel Steenwijkerveld 21, waar het bedrijf Centimo B.V. gevestigd is. De belangenvereniging voert hiertoe onder meer aan dat het perceel ten onrechte geen bedrijfsbestemming heeft gekregen omdat bestaande activiteiten als zodanig dienen te worden bestemd. De belangenvereniging stelt dat dit te meer klemt nu het bestemmingsplan wel voorziet in een bedrijfsbestemming op het aangrenzende perceel.
2.4.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Verweerder stelt zich in navolging van het gemeentebestuur op het standpunt dat de omvang van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming "Bedrijventerrein (BT)" zo beperkt mogelijk dient te worden gehouden, gelet op de ligging in het kernglastuinbouwgebied, waar de gronden primair bedoeld zijn voor glastuinbouwbedrijven. Voorts mengt het bedrijf volgens verweerder chemicaliën ten behoeve van de bereiding van oplossingen voor bloemverfbedrijven. Een dergelijk bedrijf valt volgens verweerder in navolging van het gemeentebestuur in milieucategorie 4.1 als bedoeld in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en Milieuzonering" en is derhalve op de betrokken locatie niet toelaatbaar.
2.4.2.    Het perceel Steenwijkerveld 21 heeft de bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)", waarvan aan een gedeelte de nadere aanwijzing "bouwvlak (b)" is toegekend. Onder het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1984" had het perceel de bestemming "Doeleinden voor glastuinbouw".
2.4.3.    Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat op het perceel Steenwijkerveld 21 onder meer activiteiten worden verricht die in strijd zijn met de voorschriften van het huidige bestemmingsplan "Landelijk Gebied", met inbegrip van de daarin opgenomen overgangsbepalingen, alsmede met de voorschriften van het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1984". Ter zitting heeft het gemeentebestuur gesteld voornemens te zijn handhavend op te treden vanwege strijdigheid van de op het perceel Steenwijkerveld 21 verrichte activiteiten met de aan het desbetreffende perceel toegekende bestemming. Bij schorsing van het bestreden besluit op dit punt blijft het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1984" van kracht en indien het bestreden besluit op dit punt niet wordt geschorst treedt het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" in werking. In beide gevallen is op het betrokken perceel sprake van met de bestemming strijdige activiteiten zodat het gemeentebestuur een handhavingprocedure kan starten. De Voorzitter is van oordeel dat de belangenvereniging onder deze omstandigheden niet is gebaat bij het schorsen van het goedkeuringsbesluit op dit punt. Voor zover verzoekster legalisatie van de desbetreffende activiteiten wenst, overweegt de Voorzitter dat de onderhavige procedure zich daar niet voor leent. Een en ander leidt de Voorzitter tot de conclusie dat in de onderhavige situatie met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.4.4.    Het verzoek van verzoekster sub 1 dient te worden afgewezen.
2.5.    Verzoeker sub 2 (hierna: het college van burgemeester en wethouders) stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het woord "bedrijfswoning" in de tweede regel van de tabel van artikel 2, vierde lid, sub e, aan het "sterretje" in de tweede regel van voornoemde bepaling en aan de woorden "één, tenzij anders op plankaarten 1 tot en met 4 aangegeven en mits aanwezig op moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, ter plaatse van de nadere aanwijzing (w) is, in afwijking hierop een nieuwe bedrijfswoning toegestaan", eveneens behorend tot voornoemde bepaling. Hij verzoekt om schorsing van de onthouding van goedkeuring en verzoekt dat de desbetreffende voorschriften bij wege van voorlopige voorziening worden geacht te zijn goedgekeurd. Hij voert hiertoe aan dat het niet mogelijk is om op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) een nieuw plan vast te stellen omdat de onthouding van goedkeuring strijdig zou zijn met het provinciale beleid.
2.5.1.    Gelet op de omstandigheid dat in het plangebied nog ruimte bestaat voor nieuwe volwaardige glastuinbouwbedrijven, heeft verweerder aanleiding gezien om goedkeuring te onthouden aan het woord "bedrijfswoning" in de tweede regel van de tabel van artikel 2, vierde lid, sub e, aan het "sterretje" in de tweede regel van voornoemde bepaling en aan de woorden "één, tenzij anders op plankaarten 1 tot en met 4 aangegeven en mits aanwezig op moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, ter plaatse van de nadere aanwijzing (w) is, in afwijking hierop een nieuwe bedrijfswoning toegestaan", eveneens behorend tot voornoemde bepaling. Volgens verweerder is de dubbeltelbepaling slechts bedoeld om te voorkomen dat bij splitsing van percelen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt zonder dat sprake is van de vestiging van nieuwe bedrijven, terwijl ten gevolge van het bestemmingsplan het niet mogelijk is om bij nieuwe volwaardige glastuinbouwbedrijven een nieuwe eerste bedrijfswoning te bouwen. Verweerder stelt dat het gemeentebestuur in het kader van artikel 30 van de WRO dient te bezien op welke wijze regeling van een eerste bedrijfswoning bij volwaardige nieuwe glastuinbouwbedrijven mogelijk is. Gelet op het aantal reeds aanwezige bedrijfswoningen en de gemeentelijke beleidsvrijheid acht verweerder het voorstelbaar dat dit geschiedt met inachtneming van de volwaardigheid van het resterende bedrijf en indien is gebleken dat er geen bestaande bedrijfswoning beschikbaar is.
2.5.2.    Ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders zich op zichzelf kan vinden in de stelling van verweerder dat bij een nieuw volwaardig glastuinbouwbedrijf een eerste bedrijfswoning mogelijk moet worden gemaakt maar dat hij vreest dat niet kan worden voldaan aan de plicht om bij de opstelling van de herziening van het bestemmingsplan op grond van artikel 30 van de WRO te bezien op welke wijze regeling van een eerste bedrijfswoning bij volwaardige nieuwe glastuinbouwbedrijven mogelijk is zonder daarbij in strijd te handelen met provinciaal beleid. Daargelaten de juistheid van de stelling dat de bij de onthouding van goedkeuring opgelegde verplichting, zoals in overweging 2.5.1. is verwoord, strijdig is met het provinciale beleid, staat deze beweerdelijke strijd naar het oordeel van de Voorzitter niet in de weg aan het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan op grond van artikel 30 van de WRO. Ter zitting heeft verweerder overigens aangegeven dat een overeenkomstig de gegeven aanwijzing opgestelde planherziening op goedkeuring van verweerder kan rekenen. Gelet hierop is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.5.3.    Het verzoek van verzoeker sub 2 dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2006
357-500.