ECLI:NL:RVS:2006:AV1738

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600765/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schrapping van kandidatenlijst voor gemeenteraadsverkiezingen door hoofdstembureau

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2006 uitspraak gedaan over het beroep van de vereniging 'VIP Vooruitstrevende Integratie Partij' tegen een besluit van het hoofdstembureau voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag. Het hoofdstembureau had op 26 januari 2006 besloten om twee kandidaten van de lijst van de appellante te schrappen. Dit besluit was genomen omdat deze kandidaten ook bij hoofdstembureaus in andere gemeenten een verklaring van het voornemen tot vestiging hadden ingediend, wat in strijd is met de Kieswet. De appellante stelde dat de kandidaten hun verklaringen op 23 januari 2006 hadden ingetrokken, maar de Afdeling oordeelde dat de Kieswet geen mogelijkheid biedt tot intrekking van de verklaring na het inleveren van de kandidatenlijst. De Afdeling concludeerde dat de kandidaten op het moment van inleveren van de lijst rechtsgeldige verklaringen hadden afgelegd voor meer dan één gemeente, waardoor het hoofdstembureau terecht de namen van de kandidaten had geschrapt. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200600765/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "VIP Vooruitstrevende Integratie Partij", gevestigd te Den Haag,
appellante,
en
het hoofdstembureau voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2006 heeft verweerder (hierna: het hoofdstembureau) twee kandidaten van de lijst "VIP Vooruitstrevende Integratie Partij" voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag geschrapt.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 januari 2006 heeft het hoofdstembureau een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 januari 2006 heeft de Kiesraad een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nos.
200600763/1en
200600764/1, ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. R. Dhalganjansing, en het hoofdstembureau, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel H 7, derde lid, van de Kieswet, voorzover thans van belang, dient, indien voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad op een lijst de naam voorkomt van een kandidaat die geen ingezetene is van de gemeente, bij de lijst te worden overgelegd een door die kandidaat ondertekende verklaring, waaruit blijkt dat hij voornemens is zich bij benoeming te vestigen in de gemeente (hierna: verklaring van het voornemen tot vestiging).
Ingevolge artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet, houdt het hoofdstembureau op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.
Ingevolge artikel I 4 van de Kieswet, beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten en over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten, alsmede over het handhaven van de daarboven geplaatste aanduiding van een politieke groepering.
Ingevolge artikel I 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Kieswet, voorzover thans van belang, schrapt het hoofdstembureau van de lijst de naam van de kandidaat die heeft verklaard dat hij voornemens is zich bij benoeming te vestigen in de gemeente, en ten aanzien van wie blijkt dat hij tevens een zodanige verklaring heeft afgelegd voor de verkiezing van de leden van de raad van een andere gemeente.
2.2.    Het hoofdstembureau heeft aan het besluit van 26 januari 2006 ten grondslag gelegd dat twee kandidaten op de lijst "VIP Vooruitstrevende Integratie Partij" ook bij hoofdstembureaus in andere gemeenten een verklaring van het voornemen tot vestiging hebben ingediend. Door appellante wordt niet betwist dat door haar bij het hoofdstembureau dezelfde kandidatenlijst is ingeleverd als bij de hoofdstembureaus van de gemeenten Utrecht, Amsterdam en Rotterdam, met daarbij verklaringen van het voornemen tot vestiging van alle kandidaten, voorzover niet woonachtig in die gemeenten. Appellante stelt zich evenwel op het standpunt dat het hoofdstembureau heeft miskend dat de desbetreffende kandidaten, op de nummers 3 en 4 van haar lijst, de verklaring van het voornemen tot vestiging ten aanzien van de kandidatenlijsten in Utrecht, Amsterdam en Rotterdam, respectievelijk Utrecht en Rotterdam, op 23 januari 2006 hebben ingetrokken, welke intrekkingsverklaringen op 24 januari 2006 zijn ingeleverd bij de hoofdstembureaus van Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. Volgens appellante kan een dergelijke verklaring worden ingetrokken, nu de Kieswet dit niet uitdrukkelijk verbiedt, en is intrekking in ieder geval mogelijk tot het moment waarop het hoofdstembureau beslist over de geldigheid van de lijsten.
2.3.    De Afdeling overweegt hierover dat de Kieswet in ieder geval geen mogelijkheid biedt tot intrekking van de verklaring van het voornemen tot vestiging na het tijdstip waarop de kandidatenlijst op het hoofdstembureau ingeleverd moet zijn. Het hoofdstembureau houdt op de dag van de kandidaatstelling om zestien uur een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten. Indien bij dit onderzoek blijkt van een of meer verzuimen als bedoeld in artikel I 2, eerste lid, van de Kieswet, bestaat de mogelijkheid deze te herstellen, waarna het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling beslist over de geldigheid van de lijsten. De omstandigheid dat een verklaring van het voornemen tot vestiging is ingeleverd en degene die de verklaring heeft afgelegd deze wenst in te trekken, is niet een dergelijk verzuim.
2.4.    Nu op het moment waarop de kandidatenlijst uiterlijk diende te zijn ingeleverd sprake was van rechtsgeldige verklaringen van het voornemen tot vestiging - hetgeen door appellante niet wordt betwist - en de verklaringen tot intrekking daarvan op 24 januari 2006 zijn ingeleverd bij de hoofdstembureaus van Utrecht, Amsterdam en Rotterdam, hebben de desbetreffende kandidaten voor de toepassing van de Kieswet voor meer dan één gemeente een verklaring afgelegd dat zij voornemens zijn zich bij benoeming te vestigen in die gemeente. Mitsdien heeft het hoofdstembureau - gelet op het bepaalde in artikel I 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Kieswet - terecht de namen van de kandidaten op de nummers 3 en 4 van de lijst "VIP Vooruitstrevende Integratie Partij" geschrapt. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Dallinga
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2006
18-453.