200600844/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
het Hoofdstembureau voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 26 januari 2006 heeft verweerder (hierna: het hoofdstembureau) de kandidatenlijst van de politieke groepering "Christen Democratisch Appèl (CDA)" voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag geldig verklaard en de daarop voorkomende kandidaten gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 29 januari 2006, beroep ingesteld.
Op 31 januari 2006 heeft appellant nadere stukken ingediend.
Bij brief van 1 februari 2006 heeft het hoofdstembureau een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 februari 2006 heeft de Kiesraad een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2006, waar appellant in persoon, en het hoofdstembureau, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs, ambtenaar van de gemeente Den Haag, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het Bestuur van de Provinciale Afdeling Zuid-Holland van het CDA, vertegenwoordigd door zijn [voorzitter].
2.1. Ingevolge artikel H 1, eerste lid, van de Kieswet, voor zover thans van belang, kunnen op de dag van de kandidaatstelling bij de voorzitter van het hoofdstembureau of bij het door deze aan te wijzen lid van dat bureau, op de secretarie van de gemeente waar dit bureau is gevestigd, van negen tot vijftien uur, kandidatenlijsten worden ingeleverd.
Ingevolge artikel H 9, eerste lid, van de Kieswet wordt bij de lijst overgelegd een schriftelijke verklaring van iedere daarop voorkomende kandidaat dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op deze lijst.
Ingevolge artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet houdt het hoofdstembureau op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.
Ingevolge artikel I 4 van de Kieswet, voor zover thans van belang, beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten en over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten.
2.2. Appellant betoogt dat de op de kandidatenlijst van het "Christen Democratisch Appèl (CDA)" onder de nummers 24 tot en met 29 geplaatste [kandidaten] weliswaar overeenkomstig de Kieswet een verklaring hebben overgelegd waarin zij instemmen met hun kandidaatstelling, maar dat vaststaat dat zij slechts als zogenoemde lijstduwers fungeren en niet voornemens zijn zitting te nemen in de na de op 7 maart 2006 gehouden gemeenteraadsverkiezingen te vormen gemeenteraad van Den Haag. Met name [een van de kandidaten] heeft in het openbaar afscheid van de gemeentepolitiek genomen. Volgens appellant heeft het hoofdstembureau, gelet op het voorgaande, deze kandidaten ten onrechte op de lijst van de politieke groepering "Christen Democratisch Appèl (CDA)" gehandhaafd. Appellant heeft ter zitting aangegeven dat hij niet vordert dat in plaats van de zogenoemde lijstduwers andere kandidaten op de desbetreffende lijst worden opgenomen.
2.2.1. Artikel I 6, eerste lid, van de Kieswet bevat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 april 2002 in zaak no.
200201942/1(AB 2002, 167), een limitatieve opsomming van de gronden waarop het hoofdstembureau de naam van een kandidaat van de lijst kan en moet schrappen. Geen van deze gronden doet zich in dit geval voor. De Kieswet biedt geen grondslag voor een onderzoek of de kandidaten die een instemmingsverklaring hebben ondertekend, ook inderdaad bereid zijn om na de verkiezingen in de gemeenteraad zitting te nemen. Het hoofdstembureau heeft in het door appellant gestelde, zelfs indien dit juist zou zijn, dan ook terecht geen grond gezien de onder 2.2. vermelde kandidaten van de lijst van de politieke groepering "Christen Democratisch Appèl (CDA)" te schrappen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2006