ECLI:NL:RVS:2006:AV1756

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510375/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M. Duursma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en APV door college van burgemeester en wethouders van Deventer

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer op 14 december 2004 een besluit genomen waarbij aan verzoeker werd gelast om onder oplegging van een dwangsom de met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) strijdige detailhandel- en horeca-activiteiten op het perceel te beëindigen. De opgelegde maatregelen omvatten onder andere de stopzetting van de verkoop van producten aan particulieren, het verwijderen van aanbiedingsborden, het beëindigen van internetactiviteiten gericht op particulieren, en het verwijderen van niet vergunde reclameobjecten. Tevens diende de horeca-activiteiten te worden beëindigd, met uitzondering van enkele tafels en stoelen voor wachtende klanten.

Tegen dit besluit heeft verzoeker op 22 december 2005 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 26 januari 2006 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. de Groot, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. Ook een andere partij, vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, was aanwezig.

De Voorzitter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien verzoeker activiteiten verrichtte die in strijd waren met het bestemmingsplan en de APV. Er was geen aanleiding om aan te nemen dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten weerhouden van handhaving. De Voorzitter concludeerde dat er geen concreet zicht was op legalisatie van de activiteiten van verzoeker en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

200510375/2.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1683 en 05/1772 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 november 2005 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) [verzoeker] gelast onder oplegging van een dwangsom de met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) strijdige detailhandel- en horeca-activiteiten op het perceel [locatie] te [plaats] te beëindigen en beëindigd te houden, hetgeen tenminste betekent dat:
1. verkoop van producten, anders dan op basis van een overeenkomst met in de omgeving gevestigde bedrijven of instellingen, dient te worden gestaakt;
2. alle op de particulier gerichte aanbiedingsborden in en buiten de zaak worden verwijderd;
3. internetactiviteiten gericht op het aantrekken van particulieren worden beëindigd;
4. alle, zonder vereiste vergunning, geplaatste solitaire reclameobjecten, zoals de grote reclamezuil, kok met reclamebord, en aanbiedingsbord worden verwijderd;
5. alle horeca-activiteiten worden beëindigd. Dit betekent tenminste dat alle tafels en stoelen per direct worden verwijderd, met uitzondering van enkele tafels en stoelen ten behoeve van personen die wachten op bestelde etenswaren;
6. het houden van kookcursussen (horecacategorie II) beëindigd wordt.
Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de last verduidelijkt in die zin dat het aantal tafels en stoelen dat mag blijven staan wordt beperkt tot 1 tafel en 4 stoelen en voorts dat onder de verkoop van produkten, anders dan op basis van een overeenkomst met in de omgeving gevestigde bedrijven of instellingen, ook de verkoop van cateringprodukten aan particulieren wordt verstaan.
Bij uitspraak van 22 november 2005, verzonden op 28 november 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 20 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2005, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. H.J. de Groot, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door J. Teesink en F.W.H.M. Helmich, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Niet in geschil is dat [verzoeker] op het betrokken perceel activiteiten verricht die in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bergweide 1969" en de APV. Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3.    Er is geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Weliswaar is voldoende aannemelijk dat een beleid in voorbereiding is dat mogelijk zal voorzien in het toelaten van bepaalde vormen van detailhandel en of/horeca-activiteiten op het bedrijventerrein maar daarmee is nog geen concreet zicht op legalisatie van (een gedeelte van) de in geding zijnde activiteiten van verzoeker. Ten tijde van de beslissing op bezwaar en ook thans is volstrekt onduidelijk hoe het voorgenomen beleid vorm zal krijgen en dus ook in hoeverre de activiteiten daarin passen. Voorts heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat met de situatie van verzoeker vergelijkbare gevallen zich niet voordoen en voor zover daar wel sprake van is, handhavend zal worden opgetreden.
2.4.    Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Duursma
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
378.