200505718/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/1061 en AWB 05/1063 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Bij besluit van 30 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) een vergunning verleend voor het rooien en verplanten van zes berken staande aan de [locatie].
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2005, verzonden op 24 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, ambtenaar van de gemeente Helmond, is verschenen. Appellanten zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 136, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Politieverordening Helmond 1978 (hierna: de APV) wordt onder houtopstand verstaan hakhout, een houtwal of één of meer bomen.
Ingevolge artikel 136, tweede lid, van de APV, voor zover hier van belang, wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten.
Ingevolge artikel 137, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 137b kan een vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en natuurschoon;
d. de beeldbepalende waarde van houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van houtopstand;
f. de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.
2.2. Het college heeft bij 30 november 2004 ten behoeve van uitbreiding van parkeergelegenheid voor de aan de Baroniehof gevestigde stichting "Stichting ORO" (hierna: ORO) vergunning verleend voor het rooien en verplanten van zes berken, waarbij deze bomen enkele meters worden verplaatst teneinde de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen mogelijk te maken. Aan de orde is de vraag of de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot verlening van deze vergunning.
2.3. Het betoog van appellanten dat het verdwijnen van een groenstrook van ongeveer 260 vierkante meter bij het afwegen van de belangen zwaarder moet wegen dan het aanleggen van parkeerplaatsen waarmee het parkeerprobleem niet wordt opgelost, is een herhaling van hetgeen zij bij de voorzieningenrechter hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college bij afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het uitbreiden van het aantal parkeerplaatsen van 29 tot 50 op het terrein van ORO, waardoor de parkeerproblematiek van ORO wordt opgelost en de parkeerdruk in de wijk enigszins wordt verminderd, dan aan het belang van het behoud van de 6 berken op hun oorspronkelijke plaats. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht van belang geacht dat deze bomen behouden blijven en slechts enkele meters verplaatst worden naar het resterende deel van de groenstrook, waardoor het groen in voldoende mate behouden blijft. De voorzieningenrechter is ten slotte terecht voorbijgegaan aan de stelling van appellanten dat de verleende vergunning strijd oplevert met de Flora- en Faunawet, nu zij op geen enkele wijze hebben onderbouwd dat door het verplaatsen van de bomen beschermde inheemse dier- of plantensoorten in hun bestaan worden bedreigd.
Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter het beroep van appellanten terecht ongegrond verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006