Uitspraak
200505688/1, heeft de Afdeling op het hoger beroep beslist. Derhalve is geen sprake meer van een geding. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
Raad van State
Op 13 juni 2005 heeft de rechtbank Zutphen het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 23 juli 2004 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, welke zaak is geregistreerd onder nummer 200505688/2. Op 9 januari 2006 heeft verzoekster de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van het hoger beroep. De zitting vond plaats op 13 januari 2006, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en het college door A. Oostwoud, ambtenaar der gemeente.
De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld en op 15 februari 2006 uitspraak gedaan. In de uitspraak werd overwogen dat, nu er inmiddels een beslissing op het hoger beroep was genomen, er geen sprake meer was van een geding. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom als ongegrond afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.