ECLI:NL:RVS:2006:AV2219

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505688/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Epe

Op 13 juni 2005 heeft de rechtbank Zutphen het beroep van verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe van 23 juli 2004 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, welke zaak is geregistreerd onder nummer 200505688/2. Op 9 januari 2006 heeft verzoekster de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van het hoger beroep. De zitting vond plaats op 13 januari 2006, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en het college door A. Oostwoud, ambtenaar der gemeente.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld en op 15 februari 2006 uitspraak gedaan. In de uitspraak werd overwogen dat, nu er inmiddels een beslissing op het hoger beroep was genomen, er geen sprake meer was van een geding. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom als ongegrond afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200505688/2.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1174 van de rechtbank Zutphen van 13 juni 2005 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 13 juni 2005, verzonden op 17 juni 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door verzoekster tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) van 23 juli 2004 ingesteld beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 29 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2005, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L.J. Steenbergen, advocaat te Epe, en het college, vertegenwoordigd door A. Oostwoud, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij uitspraak van heden, no.
200505688/1, heeft de Afdeling op het hoger beroep beslist. Derhalve is geen sprake meer van een geding. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Huijben
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006
313-499.