ECLI:NL:RVS:2006:AV2220

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508695/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan Gouden Ham/De Schans door de Raad van State

Op 13 februari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schorsing van de goedkeuring van het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans". De gemeenteraad van West Maas en Waal had op 27 januari 2005 dit bestemmingsplan vastgesteld, maar de goedkeuring werd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland onthouden. Verzoeker, de gemeenteraad, heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de zaak behandeld op 7 februari 2006, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. E.W.J. de Groot en verweerder door mr. H.E. Fris-de Groot. Ook was er een vertegenwoordiger van Het Groene Eiland B.V. aanwezig.

De Voorzitter oordeelde dat de onthouding van goedkeuring aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften berustte op een kennelijke verschrijving. Verzoeker vreesde dat de onthouding van goedkeuring zou leiden tot ongewenste ontwikkelingen en handhavingproblemen. De Voorzitter concludeerde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De Voorzitter schorste het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland en bepaalde dat artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften geacht moest worden goedgekeurd.

Daarnaast werd ook de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Jachthaven" geschorst, omdat de onthouding van goedkeuring gebrekkig was. De Voorzitter oordeelde dat de wijze van onthouding niet voldeed en dat het besluit van verweerder in de bodemprocedure waarschijnlijk vernietigd zou worden. De Voorzitter besloot dat de provincie Gelderland de proceskosten van verzoeker moest vergoeden en het griffierecht moest terugbetalen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 februari 2006.

Uitspraak

200508695/2.
Datum uitspraak: 13 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de gemeenteraad van West Maas en Waal,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van West Maas en Waal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2004, het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 september 2005, kenmerk RE2005.15193, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 1 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 januari 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda, is verschenen. Verweerder is met voorafgaande berichtgeving niet verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Voorzitter het onderzoek heropend.
De Voorzitter heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 7 februari 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.E. Fris-de Groot, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Het Groene Eiland B.V., vertegenwoordigd door [directeur] en bijgestaan door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften. Verzoeker voert hiertoe aan dat deze onthouding van goedkeuring abusievelijk heeft plaatsgevonden. Hij verzoekt om schorsing van de onthouding van goedkeuring en dat het desbetreffende voorschrift bij wege van voorlopige voorziening wordt geacht te zijn goedgekeurd.
Verzoeker stelt voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 9.1 van de planvoorschriften. De onthouding van goedkeuring is volgens verzoeker niet gericht tegen de in artikel 9.1 opgenomen gebruiksdoeleinden. Volgens verzoeker stelt verweerder zich in dit kader op het standpunt dat de in artikel 9.1 van de planvoorschriften opgenomen doeleindenomschrijving onvolledig is. De onthouding van goedkeuring leidt volgens verzoeker tot handhavingproblemen. Verzoeker vraagt schorsing van de onthouding van goedkeuring aan artikel 9.1 van de planvoorschriften en verzoekt dat bij wege van voorlopige voorziening het voorschrift wordt geacht te zijn goedgekeurd en verzoekt voorts om schorsing van het plandeel met de bestemming "Jachthaven" ter plaatse van het jachthavengebouw.
Bij nadere memorie van 25 januari 2006 heeft verzoeker voorts gesteld dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 9.2.1, onder c, en 9.2.2, onder d, van de planvoorschriften. Hij verzoekt ook in zoverre om schorsing van de onthouding van goedkeuring en verzoekt dat bij wege van voorlopige voorziening de desbetreffende voorschriften worden geacht te zijn goedgekeurd, met uitzondering van de reeds ter plaatse van het havengebouw aanwezige reclame/bewakingsmast. Hiermee wordt volgens verzoeker voorkomen dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger mogen zijn dan 6 meter, zulks uitgezonderd de reeds aanwezige reclame/bewakingsmast.
2.4.    Verweerder heeft onder meer goedkeuring onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, en artikel 9.1 van de planvoorschriften. Verweerder stelt evenwel in de overwegingen van het bestreden besluit dat hij geen aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onthouding van goedkeuring aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften op een kennelijke verschrijving berust en dat beoogd was om aan het betrokken voorschrift goedkeuring te verlenen.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de reeds verwezenlijkte logieswoningen, dienstwoning en stalling van boten en caravans, een positieve bestemming hadden dienen te krijgen in artikel 9.1 van de planvoorschriften. Nu slechts door middel van het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 9.3.1 van de planvoorschriften de bedrijfsmatige exploitatie van de logieswoningen mogelijk is dan wel een dienstwoning kan worden toegestaan, heeft verweerder goedkeuring onthouden aan artikel 9.1 van de planvoorschriften. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij zich binnen de overwegingen van het bestreden besluit kan vinden in de door verzoeker verzochte voorlopige voorziening.
2.5.    Ingevolge artikel 5.2.2, is het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 5.2.1 genoemde bouwwerken, stacaravans en chalets, toegestaan, met dien verstande dat:
e. de oppervlakte van een stacaravan inclusief berging niet meer dan 50 m² mag bedragen en de gezamenlijke oppervlakte van alle stacaravans en bergingen bij stacaravans niet meer mag bedragen dan in tabel 8 onder de kolom "aanwezig" is aangegeven.
2.5.1.    In het bestreden besluit staat dat verweerder geen aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften. Naar het oordeel van de Voorzitter blijkt uit de overwegingen van het bestreden besluit derhalve dat verweerder abusievelijk goedkeuring heeft onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften. Blijkens overweging 2.4. is ter zitting door verweerder bevestigd dat de onthouding van goedkeuring aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften berust op een kennelijke verschrijving en dat was beoogd om aan het betrokken voorschrift goedkeuring te verlenen. Ter zitting is gebleken dat verzoeker vreest dat enerzijds gewenste ontwikkelingen door de onthouding van goedkeuring geen doorgang kunnen vinden en anderzijds bouwplannen zijn toegestaan waarin de voornoemde maximale oppervlakte van 50 m² wordt overschreden. Gelet op de omstandigheid dat aan artikel 5.2.2, aanhef, van de planvoorschriften goedkeuring is verleend, voorziet het bestemmingsplan in een bouwtitel voor het geheel of gedeeltelijk ter plaatse vernieuwen, veranderen en/of vergroten van de in artikel 5.2.1 genoemde bouwwerken, stacaravans en chalets zonder dat er voor stacaravans een beperking geldt ten aanzien van de te bebouwen oppervlakte. Gelet hierop is de vrees van verzoeker voor ongewenste bebouwing gegrond en is sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.5.2.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter voldoende aanleiding om, ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen in het gebied, het bestreden besluit op dit punt te schorsen en de voorlopige voorziening te treffen dat artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften moet worden geacht te zijn goedgekeurd. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de onthouding van goedkeuring aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften, blijkens het gestelde ter zitting en de overwegingen in het bestreden besluit, berust op een kennelijke verschrijving.
2.6.    Ingevolge artikel 9.1 van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangegeven met de bestemming "Jachthaven" bestemd voor:
a. de stroomvoerende en waterbergende functie in het rivierbed van de Maas;
b. de waterhuishouding;
c. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
d. jachthavendoeleinden;
e. horeca en detailhandel ten dienste van de jachthaven;
f. nutsdoeleinden in de vorm van een transformatorhuisje en een drukverdelingskast;
g. een tankstation, uitsluitend waar dit op de plankaart als zodanig is aangegeven;
h. water;
met bijbehorende bouwwerken, aanlegplaatsen en -steigers, gemeenschappelijke voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen, kantine-, kantoor- en bergingsruimten, ontsluitings-, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en onbebouwde gronden.
2.6.1.    Gelet op de omstandigheid dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan artikel 9.1 van de planvoorschriften, stelt de Voorzitter vast dat het bij het voorschrift behorende plandeel met de bestemming "Jachthaven" in werking treedt zonder dat ter plaatse de gebruiksmogelijkheden van de bestemming "Jachthaven" op enigerlei wijze zijn begrensd door middel van een doeleindenomschrijving. Ter zitting en bij nadere memorie is gebleken dat verzoeker ongewenste ontwikkelingen vreest binnen deze bestemming. De Voorzitter acht deze vrees gegrond, nu de in artikel 20 van de planvoorschriften opgenomen algemene gebruiksbepaling, waarin is bepaald dat het verboden is om de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming, ten gevolge van de onthouding van goedkeuring zijn werking mist ten aanzien van de bestemming "Jachthaven". Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Voorzitter sprake van een spoedeisend belang.
De Voorzitter stelt vast dat de wijze van de onthouding van goedkeuring door verweerder op dit punt gebrekkig is. Hij verwacht dan ook dat in de bodemprocedure het besluit van verweerder op dit punt vernietigd zal worden.
Indien aan de besluitvorming van een college van gedeputeerde staten gebreken kleven kan de Voorzitter deze gebreken bij wege van voorlopige voorziening repareren tot de uitspraak in de bodemprocedure. In dit kader overweegt de Voorzitter dat het gebrek kan worden gerepareerd door de voorlopige voorziening te treffen dat het plandeel waaraan de bestemming "Jachthaven" is toegekend wordt geschorst.
Een andere mogelijkheid is, zoals in het verzoek om voorlopige voorziening is gesteld, dat een voorlopige voorziening wordt getroffen welke inhoudt dat de onthouding van goedkeuring aan artikel 9.1 van de planvoorschriften wordt geschorst en dat het betrokken artikel wordt geacht te zijn goedgekeurd. Het treffen van een dergelijke voorziening is in het algemeen te verstrekkend. Hiertoe zal slechts in uitzonderlijke situaties kunnen worden overgegaan. De Voorzitter overweegt dat hij in dit geval daarenboven eerst tot het treffen van een dergelijke voorziening wil overgaan indien overeenstemming bestaat over de mogelijk te treffen voorlopige voorziening en van schending van derde belangen niet is gebleken. Ter zitting is door de exploitant van de jachthaven te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in de voornoemde voorlopige voorziening aangezien hij vreest dat alsdan niet met voortvarendheid de procedure ingevolge artikel 30 van de WRO wordt afgewikkeld.
Hoewel de Voorzitter aan het bezwaar dat de exploitant aanvoert wil voorbijgaan, omdat dit bezwaar betekenis mist nu de gemeenteraad ook bij de voorgestelde mogelijkheid gebonden zou zijn ingevolge artikel 30 van de WRO een nieuw plan vast te stellen, acht hij de door verzoeker voorgestelde mogelijkheid in dit geval toch te verstrekkend, gelet op de geclausuleerde instemming van verweerder en de door verweerder nader aangevoerde aanvullingen op de te treffen voorziening. Alles overwegende is de Voorzitter van oordeel dat een voorziening dient te worden getroffen teneinde tot de uitspraak in de bodemprocedure het gebrekkige besluit van verweerder te repareren door te voorzien in hetgeen verweerder had behoren te doen.
Ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen, wordt een voorlopige voorziening getroffen waarbij de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Jachthaven" wordt geschorst alsmede artikel 9 van de planvoorschriften, voor zover het is goedgekeurd.
2.7.    Het verzoek dient te worden toegewezen.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 6 september 2005, RE2005.15193, voor zover goedkeuring is onthouden aan artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften, en voor zover artikel 9 van de planvoorschriften en het plandeel met de bestemming "Jachthaven" zijn goedgekeurd;
II.    treft de voorlopige voorziening dat artikel 5.2.2, onder e, van de planvoorschriften moet worden geacht te zijn goedgekeurd;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2006
357-500.