200508961/2.
Datum uitspraak: 13 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Reimerswaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 juni 2004, het bestemmingsplan "Kom Yerseke" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, 0508305/106/3, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, in aanwezigheid van [directeur] en A.J. van der Borgt, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. van de Vrie, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad van Reimerswaal drs. J.W. Adriaanse, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan betreft een actuele juridisch-planologische regeling van de bebouwde kom van de kern van Yerseke en vervangt onder meer het geldende bestemmingsplan "Yerseke Grintweg" uit 1987.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Hij heeft goedkeuring onthouden aan de nadere aanwijzing (ho) op de plankaart en de zinsnede 'met uitzondering van de gronden met de nadere aanwijzing (ho) waar de totale stapelhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen' in artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften.
Artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften luidt: 'Het is verboden de gronden met de nadere aanwijzing (z) en andere onbebouwde gronden te gebruiken voor opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3.00 meter met uitzondering van de gronden met de nadere aanwijzing (ho) waar de totale stapelhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen'.
2.3. Verzoekster betoogt dat zij als gevolg van deze onthouding van goedkeuring onaanvaardbaar wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. De materialen die verzoekster gebruikt voor de vervaardiging en reparatie van de pallets, evenals de nieuwe en gerepareerde pallets worden opgeslagen op het achterterrein tot een hoogte van 6 m. De brandweer heeft hiertegen geen bezwaar, aldus verzoekster.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting waaronder een toelichting van de zijde van een deskundige van de brandweer en een tekening behorende bij de geaccepteerde melding in het kader van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer is gebleken dat er uit oogpunt van brandveiligheid geen bezwaren bestaan tegen de bestaande stapelhoogte van 6 m op het achterterrein van het bedrijf van verzoekster, mits wordt gestapeld in enkele compartimenten en enkele meters afstand worden aangehouden tot de perceelsgrenzen. Verweerder heeft zich ter zitting aan het standpunt van de brandweer geconformeerd.
2.5. Gelet op het vorenstaande betwijfelt de Voorzitter of het bestreden besluit, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan de nadere aanwijzing (ho) op de plankaart voor zover het betreft het plandeel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart en de zinsnede 'met uitzondering van de gronden met de nadere aanwijzing (ho) waar de totale stapelhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen' uit artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften, in de bodemprocedure in stand zal blijven. De Voorzitter ziet derhalve in de onderhavige situatie, mede gezien het feit dat inwilliging op de hierna aangegeven wijze niet zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, aanleiding het verzoek in te willigen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 23 augustus 2005, kenmerk 0508305/106/3, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan de nadere aanwijzing (ho) op de plankaart voor zover het betreft het plandeel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, en de zinsnede 'met uitzondering van de gronden met de nadere aanwijzing (ho) waar de totale stapelhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen' in artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften;
II. treft de voorlopige voorzieningen dat:
a. de nadere aanwijzing (ho) op de plankaart voor zover het betreft het plandeel, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, geacht moet worden te zijn goedgekeurd;
b. de zinsnede 'met uitzondering van de gronden met de nadere aanwijzing (ho) waar de totale stapelhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen' in artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften, geacht moet worden te zijn goedgekeurd;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 676,27 (zegge: zeshonderdzesenzeventig euro en zevenentwintig cent), waarvan een bedrag groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zeeland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdenzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2006