200510458/1 en 200510458/2.
Datum uitspraak: 15 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/1465 en 05/1539 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 21 december 2005 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN Mobile The Netherlands B.V., gevestigd te Arnhem
Op 15 november 2005 heeft appellant (hierna: het college) de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN Mobile The Netherlands B.V. (hierna: KPN) verrichte bouwwerkzaamheden bij de antennemast op het perceel, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie H, nummer 4726, plaatselijk bekend Demmertweg ong., met onmiddellijke ingang stilgelegd. Deze bouwstop is bij brief van 17 november 2005 aan KPN bevestigd.
Hiertegen heeft KPN bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift heeft zij het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het college heeft ingestemd met dit verzoek en het bezwaarschrift overeenkomstig artikel 7:1a, vijfde lid, van die wet doorgezonden naar de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 21 december 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het tot beroep getransformeerde bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van eveneens 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2005, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2006, waar het college, vertegenwoordigd door drs. K.B. Loohuis, burgemeester, en drs. P.G.H. Vaanholt en G.E.M. Willemsen, ambtenaren van de gemeente, en KPN, vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en [partij], verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De stilgelegde bouwwerkzaamheden betreffen werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen van een UMTS-installatie in een bestaande antennemast.
2.3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 100, derde lid, van die wet, vindt toepassing van bestuursdwang, bestaande uit het stilleggen van de werkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder a, van de gemeentelijke bouwverordening, is het college bevoegd de bouw stil te leggen indien er wordt gebouwd zonder bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, van die wet geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet voorts aangemerkt het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
2º bij bouwen op of aan (…) of op een bouwvergunningplichtige antenne-installatie:
a) de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet minder is dan 5 m,
b) de antenne is geplaatst op een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein, en
1) inpandig of ondergronds is geplaatst, of
2) op de grond is geplaatst en kleiner is dan 2 m³;.
2.4. Niet in geschil is dat de bestaande antennemast in afwijking van een daarvoor in 1998 verleende bouwvergunning op een afstand van 4,5 meter ten opzichte van de vergunde locatie is opgericht. Evenmin is in geschil dat de stilgelegde bouwwerkzaamheden met betrekking tot de UMTS-installatie op zichzelf niet in strijd zijn met artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, sub 2º, van het Bblb.
2.5. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de omstandigheid dat de bestaande antennemast in afwijking van de daarvoor verleende bouwvergunning is opgericht, niet betekent dat artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, sub 2º, van het Bblb niet van toepassing is. In de tekst van het Bblb noch in de Nota van Toelichting daarop zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat onder een bouwvergunningplichtige antenne-installatie, als bedoeld in deze bepaling uitsluitend zou kunnen worden begrepen antenne-installaties die met en overeenkomstig een bouwvergunning zijn opgericht. De maatschappelijke onrust ten aanzien van UMTS-installaties maakt dat niet anders. Het college was derhalve niet bevoegd tot het opleggen van de bouwstop.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak
II. wijst het verzoek af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen tot vergoeding van bij KPN Mobile The Netherlands B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haaksbergen aan KPN onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006