200510595/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot,
verweerder.
Bij besluit van 18 november 2005 heeft verweerder een last onder dwangsom aan [verzoekster A] opgelegd wegens het overtreden van de voorschriften 1.1.1, 2.1 en 2.1.1 van de bij de respectievelijke besluiten van 12 december 1995 - inclusief de melding krachtens de Wet milieubeheer van 28 september 1999 - en 6 september 2005 verleende vergunningen als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, en artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door I.A.M. Reijnen en mr. C.M.J.M. van Esch, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Niet bestreden is dat sprake is van overtreding van geldende vergunningen van 12 december 1995 en 6 september 2005, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden. De overtreding komt er op neer dat de stallen niet in werking zijn conform het bij die vergunningen vergunde Groen Labelstalsysteem BB93.06.010V1.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd nu een aanvraag om revisievergunning is ingediend en er uitzicht op legalisatie is. Bovendien stellen verzoekers dat de begunstigingstermijn te kort is.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat, daargelaten eerdere afspraken, op 10 mei 2005 tussen verweerder en verzoekers de volgende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het beëindigen van de overtreding. Afgesproken is dat in stal 6 een chemische luchtwasser wordt geplaatst met als resultaat dat voor die stal wordt voldaan aan het vergunde ammoniakemissieplafond en dat bij de hiertoe benodigde aanvraag om een veranderingsvergunning een stappenplan wordt overgelegd waarin wordt aangegeven wanneer een en ander wordt gerealiseerd en wanneer een aanvraag om revisievergunning wordt ingediend om over te kunnen gaan naar een ander Groen Labelstalsysteem.
De Voorzitter overweegt dat verzoekers de bovengenoemde gemaakte afspraken zijn nagekomen. Voor zover verweerder in dit verband betwist dat tijdig een adequaat stappenplan is overgelegd, overweegt de Voorzitter dat door verweerder zelf wat dit punt betreft niet direct en adequaat is gereageerd. De Voorzitter wijst er daartoe op dat op 17 mei 2005 een stappenplan is overgelegd, maar dat verweerder dit zelf eerst op 17 augustus 2005 bij het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom heeft afgekeurd.
De beoogde aanvraag om een revisievergunning is voor het nemen van het bestreden besluit ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag inmiddels weliswaar op een aantal onderdelen ontoereikend geacht, doch ter zitting is door verweerder aangegeven dat de aanvraag eenvoudig en op korte termijn kan worden aangevuld en dat de aangevraagde vergunning kan worden verleend.
Verweerder ziet hierin echter geen aanleiding om af te zien van handhaving. Dit vloeit voort uit, zo heeft verweerder uiteengezet, de enkele omstandigheid dat in de periode totdat de aangevraagde revisievergunning zal worden verleend de overtreding van de geldende vergunningen voortduurt in die zin dat niet wordt voldaan aan het daarbij vergunde emissieplafond voor de gehele inrichting. In dit verband heeft verweerder enkele maatregelen voorgesteld, te weten óf het houden van 1.500 dieren minder óf het plaatsen van luchtwassers in de overige stallen, óf het uitvoeren van het bij de geldende vergunningen vergunde Groen Labelstalsysteem met spoelgoten. De Voorzitter overweegt dat het houden van 1.500 dieren minder er op neer komt dat ruim eenderde van het vergunde veebestand moet worden afgevoerd. Verweerder is niet ingaan op de het door verzoekers aangegeven financiële nadeel hiervan en op de vraag of in dat geval nog een rendabel bedrijf resteert. Verder dient voor het plaatsen van luchtwassers in de overige stallen eerst een bouwvergunning te worden verleend waarmee, zoals verweerder zelf ter zitting heeft aangegeven, vanwege de ingrijpendheid van deze wijziging nog de nodige tijd is gemoeid. Wat het bij de geldende vergunningen vergunde Groen Labelstalsysteem met spoelgoten betreft, is tussen partijen niet in geding dat het uitvoeren van dit systeem, nog daargelaten de door verzoekers genoemde nodeloosheid van de kosten die hiermee zijn gemoeid gezien het inmiddels aangevraagde Groen Labelstalsysteem met luchtwassers, dit geen wezenlijke oplossing biedt vanwege de (stank)overlast die dit systeem veroorzaakt.
Gezien de voornoemde omstandigheden is de Voorzitter van oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
2.6. Al het vorenstaande overziende, ziet de Voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen. De overige gronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 18 november 2005, kenmerk IRN;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oirschot tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door burgemeester en wethouders van Oirschot aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Oirschot aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2006