ECLI:NL:RVS:2006:AV2237

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600360/1 en 200600360/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • K. Brink
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 februari 2006 uitspraak gedaan over een beroep tegen de verlening van een revisievergunning door het college van gedeputeerde staten van Limburg. De vergunning, verleend op 6 december 2005, betreft een inrichting op een specifiek adres en is op 15 december 2005 ter inzage gelegd. Appellant heeft op 12 januari 2006 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 februari 2006 zijn zowel appellant als de vertegenwoordigers van verweerder en vergunninghoudster verschenen. De zaak betreft voornamelijk de beoordeling van geluidsoverlast en de vraag of de vergunninghoudster zich aan de Kernenergiewet moet houden. De Raad van State heeft vastgesteld dat de geluidbelasting bij de woningen aan de Brikkebekker voldoet aan de grenswaarden en dat er geen reden is om aan de beoordeling van verweerder te twijfelen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak benadrukt dat aan de vergunning alleen voorschriften ter bescherming van het milieu kunnen worden verbonden, en dat er geen verplichting is om andere wettelijke verplichtingen in de vergunning op te nemen. De beslissing is genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200600360/1 en 200600360/2.
Datum uitspraak: 16 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 december 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2006, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Schepers, advocaat te Maastricht, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en ing. J.J.M.D. Poelen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Het beroep van appellant heeft allereerst betrekking op geluid. Appellant betwijfelt of verweerder een juiste beoordeling heeft gemaakt van het geluid dat optreedt bij de woningen aan de Brikkebekker (waaronder de woning van appellant). Hij vraagt zich af of rekening is gehouden met de hoogteverschillen.
2.3.    In het bestreden besluit is vermeld dat, naar aanleiding van onder meer de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, de geluidbelasting bij de bedoelde woningen is berekend. Daaruit blijkt dat bij die woningen (ruimschoots) wordt voldaan aan de grenswaarden die voor een situatie als hier worden geadviseerd in de door verweerder gehanteerde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij deze berekening rekening is gehouden met de hoogteverschillen. Er is geen grond om aan dit standpunt te twijfelen. Ook voor het overige is er geen grond om aan te nemen dat verweerder bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting bij deze woningen niet van juiste gegevens is uitgegaan.
De beroepsgrond over geluid slaagt niet.
2.4.    Appellant betoogt verder dat in de vergunning ten onrechte niet is bepaald dat vergunninghoudster de Kernenergiewet en daarop gebaseerde regelgeving niet mag overtreden, en dat in de vergunning ten onrechte niet is vermeld welke verplichtingen voor vergunninghoudster uit die wetgeving voortvloeien.
Dit beroepsonderdeel slaagt evenmin. Aan de vergunning mogen gezien artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer slechts ter bescherming van het milieu voorschriften worden verbonden en derhalve niet een voorschrift als door appellant gewenst. Verder is er geen rechtsregel die verweerder verplicht om bij het krachtens de Wet milieubeheer verlenen van een vergunning een opsomming te geven van wettelijke verplichtingen die uit andere wetgeving voortvloeien.
2.5.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van der Zijpp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2006
262.