200507046/1.
Datum uitspraak: 22 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1284 van de rechtbank Almelo van 18 juli 2005 in het geding tussen:
het bestuur van de Stichting Fonds MKZ-AI.
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het bestuur van de Stichting Fonds MKZ-AI (hierna: het bestuur) appellante een rentesubsidie van € 5160,00 verleend.
Bij besluit van 4 november 2004 heeft het bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 september 2005 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.H. Verheul-Verkaik, medewerkster van de Dienst Regelingen, en [partij] zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet binnen de in artikel 6:7, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn bij de rechtbank is ingekomen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe stelt zij dat de stempel met datum van ontvangst van de rechtbank niet juist kan zijn, nu deze 24 december 2004 vermeldt en het beroepschrift volgens appellante reeds op 15 december 2004, en derhalve tijdig, door Pots bij de rechtbank is bezorgd.
2.3. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2002 in zaak no. 200200211/1 (AB 2002, 151) moet er, wanneer een beroepschrift niet wordt verzonden naar de betrokken rechterlijke instantie, doch door de indiener zelf wordt bezorgd, van uit worden gegaan dat dit geschrift bij die instantie is ingekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de indiener aannemelijk maakt dat het geschrift eerder is binnengekomen.
De Afdeling is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat appellante, nu Pots het beroepschrift namens haar bij de rechtbank in de brievenbus heeft gedeponeerd, met de niet gestaafde verklaringen daaromtrent niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift eerder bij de rechtbank is ingekomen dan op de door de rechtbank geregistreerde ontvangstdatum van 24 december 2004.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank tot het juiste oordeel is gekomen dat het beroep van appellante tegen het besluit van het bestuur van 4 november 2004 niet-ontvankelijk is.
2.5. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006