ECLI:NL:RVS:2006:AV2934

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510317/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor uitbreiding woonhuis in Weert

Op 22 februari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 november 2005, waarin het beroep van de verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert ongegrond was verklaard. Het college had op 9 september 2004 een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een woonhuis op een perceel in Weert. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De verzoeker stelde hiertegen hoger beroep in en vroeg om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 februari 2006, waar de verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. De Voorzitter oordeelde dat het bestemmingsplan "Molenakker" van toepassing was op het perceel en dat er vragen waren over de toepassing van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied". De verzoeker betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat deze voorschriften geen aanvullende werking hadden. De Voorzitter concludeerde dat er nader onderzoek nodig was om te bepalen of de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" van toepassing waren op het bouwproject.

De Voorzitter besloot om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 9 september 2004 te schorsen bij wijze van voorlopige voorziening. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, die in totaal € 682,37 bedroegen, en het griffierecht van € 207,00 moest worden vergoed. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

200510317/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/294 van de rechtbank Roermond van 8 november 2005 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het woonhuis op het perceel, kadastraal bekend gemeente Weert, sectie […] nr. […] plaatselijk bekend [locatie] te Weert (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 16 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2006.
Bij brief van 1 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. R.G.J. Deuss, advocaat te Weert, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Molenakker" (hierna: het uitwerkingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bebouwingsklasse Woondoeleinden W1". Het betreft een uitwerking van de bestemming "Woongebied" in het bestemmingsplan "Buitengebied", dat tevens enkele algemene voorschriften in verband met de bestemming kent.
2.3.    Verzoeker betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" in dit geval geen aanvullende werking toekomt.
2.3.1.    In het uitwerkingsplan zijn de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" uitdrukkelijk mede van toepassing verklaard.
Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder 2, sub c van deze voorschriften is het verboden op de gronden begrepen in het plan enig bouwwerk te bouwen nabij een kruispunt van openbare wegen, tenzij de afstand van gebouwen ter plaatse tot de as van de openbare wegen tenminste zal bedragen:
1. indien op de plankaart geen bebouwingsgrens is aangegeven: 1,5 maal de afstand van 10 m, vermeerderd met de afstand van de bouwperceelgrens aan de zijde van de openbare weg tot de as van die weg en wel over een lengte van tenminste tweemaal de hierbedoelde afstand, gemeten vanuit het snijpunt van de wegassen;
2. indien op de plankaart een bebouwingsgrens is aangegeven: 1,5 maal de afstand van de bebouwingsgrens tot de as van de openbare weg en wel over een lengte van tenminste tweemaal de hierbedoelde afstand, gemeten vanuit het snijpunt van de wegassen.
Naar voorlopig oordeel staat niet vast dat met het uitwerkingsplan de regeling omtrent het bouwen nabij kruispunten in het bestemmingsplan "Buitengebied" voor het gehele plangebied is komen te vervallen, zodat vooralsnog van de toepasselijkheid daarvan moet worden uitgegaan. Beantwoording van de vraag of ook in dit geval, waar het perceel is gelegen op de hoek in een woonerf, sprake is van een kruispunt van openbare wegen waarop artikel 2.1, aanhef en onder 2, sub c van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" betrekking heeft, vergt nader onderzoek en dient in de bodemprocedure aan de orde te komen. Nu voorts niet is gebleken van een spoedeisend belang van vergunninghouder bestaat aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 9 september 2004, nr. 367;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 682,37 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en zevenendertig eurocent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Weert aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Weert aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006
429.