ECLI:NL:RVS:2006:AV2946

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509256/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Vlasblom
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woningen in Delft

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft. Het college had op 21 februari 2003 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het bouwen van vier woningen op een perceel in Delft. Verzoeker, die niet in Delft woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 27 september 2005 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Verzoeker heeft vervolgens bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij van mening was dat het college hem niet tijdig op de hoogte had gesteld van de verleende bouwvergunning.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 15 februari 2006 ter zitting behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde A.J. Kranenburg, en het college was vertegenwoordigd door W.M. van den Berg. Ook de vergunninghouder was aanwezig, bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat verzoeker niet in verzuim is geweest met zijn bezwaar, omdat hij pas na het verstrijken van de bezwaartermijn op de hoogte was gesteld van de bouwvergunning.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat het college opnieuw en inhoudelijk op de bezwaren van verzoeker moet beslissen. Tevens is er aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, omdat de belangen van de vergunninghouder ook in overweging moeten worden genomen. De Voorzitter heeft het besluit van het college van 21 februari 2003 geschorst en gelast dat de gemeente Delft het griffierecht aan verzoeker vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 februari 2006.

Uitspraak

200509256/2.
Datum uitspraak: 23 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[vergunninghouder], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/147 van de rechtbank
's-Gravenhage van 27 september 2005 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van vier woningen op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te Delft.
Bij besluit van 8 december 2003 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2005, verzonden op 29 september 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft [vergunninghouder] bij brief van 8 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 december 2005.
Bij brief van 2 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door A.J. Kranenburg, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het college heeft verzoeker, die niet in Delft woont en bij wie daarom de Delftse Stadskrant, waarin mededeling is gedaan van de voortgang van de vrijstellingsprocedure en de verlening van vrijstelling en bouwvergunning, niet wordt bezorgd, bij brief van 26 augustus 2002 medegedeeld dat hij in geval van afgifte van de verklaring van geen bezwaar in de vrijstellingsprocedure schriftelijk op de hoogte wordt gehouden van de verlening van de bouwvergunning. Verzoeker is evenwel eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn door het college in kennis gesteld van de verleende bouwvergunning en heeft kort daarna bezwaar gemaakt. Nu verzoeker in dit geval ook nadat hem de verklaring van geen bezwaar was toegezonden nog geen rekening hoefde te houden met fatale termijnen voor de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat hij met de indiening van zijn bezwaarschrift in verzuim is geweest. Reeds hierom is de termijnoverschrijding naar voorlopig oordeel verschoonbaar en dient het college opnieuw en inhoudelijk op de bezwaren van verzoeker te beslissen. Daartoe heeft het college inmiddels een verweerschrift uitgebracht.
2.3.    Beantwoording van de vraag of in de belangenafweging bij de verleende vrijstelling in voldoende mate rekening is gehouden met de geluidsbelasting van het hoveniersbedrijf van verzoeker op de te bouwen woningen en met hetgeen dienaangaande is voorzien in voor dat bedrijf afgegeven milieuvergunningen, waarover, naar ter zitting is gebleken, het college nog niet ten volle beschikt, gaat het bereik van de voorlopige voorzieningenprocedure te buiten en dient in de bodemprocedure aan de orde te komen. Er bestaat dan ook aanleiding de gevraagde voorziening te treffen.
2.4.    [vergunninghouder] heeft ter zitting verklaard na het verstrijken van de bezwaartermijn contractuele afspraken te hebben gemaakt met derden en in verband hiermee belang te hebben bij een spoedig eindoordeel over de bouwvergunning. De Voorzitter gaat er op grond van het verhandelde ter zitting van uit dat in maart van dit jaar een nieuwe beslissing op bezwaar wordt genomen welke ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht deel zal gaan uitmaken van het geding in hoger beroep. Gelet op de gestelde belangen van [vergunninghouder] zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht de zaak omstreeks mei ter zitting behandelen.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 21 februari 2003, kenmerk BTM/20059266;
II.    gelast dat de gemeente Delft aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2006
429.