ECLI:NL:RVS:2006:AV2948

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505172/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen bouwvergunning voor woningen in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn bezwaren tegen de verlening van een bouwvergunning door het dagelijks bestuur van Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

De achtergrond van de zaak betreft de verlening van een bouwvergunning op 14 maart 2003 voor de bouw van 16 woningen met bergingen en een parkeergarage op een perceel in Amsterdam. Appellant, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het dagelijks bestuur heeft zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat appellant ertoe heeft aangezet om hoger beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 17 januari 2006 is appellant in persoon verschenen, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. S.F. Heijsen. Ook vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer. De Afdeling heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat hij geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning. De afstand van zijn woning tot het bouwplan bedraagt circa 200 meter, en er is geen aannemelijke negatieve invloed op de luchtkwaliteit of verkeerssituatie te verwachten.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200505172/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1083 van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2003 heeft het dagelijks bestuur van Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 16 woningen met bergingen en een parkeergarage op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 18 augustus 2005 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2006, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.F. Heijsen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur hem terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning aan vergunninghoudster.
2.2.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.    Vooropgesteld wordt dat het een bouwplan van gemiddelde omvang betreft ten opzichte van de binnenstedelijke omgeving waar appellant woonachtig is.
Vast staat dat appellant geen zicht heeft op het bouwplan. Zijn woning wordt door een ziekenhuis, twee woonblokken en een tussengelegen straat van het bouwplan gescheiden. Hemelsbreed bedraagt de afstand van de woning van appellant tot het bouwplan circa 200 meter. Anders dan appellant betoogt, is niet aannemelijk dat het bouwplan een negatieve invloed zal hebben op de luchtkwaliteit in zijn woonomgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het perceel voorheen een bouwmarkt was gevestigd. Een (relevante) toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de wijziging van de functie van het perceel van bouwmarkt naar wonen, is niet te verwachten. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het verkeer naar en van de betrokken woningen slechts een geringe bijdrage levert aan de totale verkeersstromen langs de woning van appellant.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat appellant door het bestreden besluit niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt, zodat het dagelijks bestuur de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Aan de bespreking van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd wordt gelet op het vorenstaande niet toegekomen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006
66-422.