ECLI:NL:RVS:2006:AV2954

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600642/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vergunning voor het inzamelen van textiel door de gemeente Meerssen

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een vergunning voor het inzamelen van textiel. Verzoeker, de rechtspersoon 'Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited', had op 22 december 2005 een vergunning aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Meerssen. Deze aanvraag werd echter afgewezen, wat leidde tot bezwaar van verzoeker. Op 9 januari 2006 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, welke aanvraag op 20 januari 2006 door de rechtbank Maastricht naar de Raad van State is doorgezonden.

Tijdens de zitting op 14 februari 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. Verzoeker betoogde dat het besluit tot afwijzing onbevoegd was genomen, aangezien het hoofd van de afdeling Bouwen en Milieu het besluit had ondertekend zonder rechtsgeldige grondslag. De verweerder erkende dit ter zitting, wat leidde tot de conclusie dat het besluit inderdaad onbevoegd was genomen.

Daarnaast stelde verzoeker dat er geen vergunning nodig was, omdat het ingezamelde textiel niet als afvalstof kon worden aangemerkt. De Voorzitter oordeelde echter dat het textiel, dat afkomstig was van particuliere huishoudens en na inzameling aan een sorteerbedrijf werd geleverd, wel degelijk als afvalstof moest worden beschouwd. Dit was gebaseerd op de definitie van afvalstoffen in de Wet milieubeheer, die stelt dat stoffen die de houder zich ontdoet, als afvalstoffen worden aangemerkt.

De Voorzitter heeft uiteindelijk besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen te schorsen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtsgeldige grondslag voor besluiten en de toepassing van de Wet milieubeheer in de context van inzameling van textiel.

Uitspraak

200600642/1.
Datum uitspraak: 24 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht "Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited", gevestigd te Geulle, gemeente Meerssen,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2005, verzonden op 23 december 2005, heeft het hoofd van de afdeling Bouwen en Milieu namens verweerder het verzoek van verzoeker om een vergunning voor het inzamelen van textiel afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 januari 2006, bij de rechtbank Maastricht ingekomen op 10 januari 2006, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het verzoek doorgezonden naar de Raad van State, waar het op 20 januari 2006 is ingekomen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen en W. Minkes, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoeker heeft betoogd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
Blijkens de stukken is het besluit namens verweerder genomen en ondertekend door het hoofd van de afdeling Bouwen en Milieu. Ter zitting heeft verweerder erkend dat er geen rechtsgeldige grondslag was namens hem een beslissing te nemen op het verzoek om vergunning. Gelet hierop is het bestreden besluit onbevoegd genomen.
2.2.    Verzoeker heeft verder onder meer gesteld dat geen vergunning nodig is aangezien het in te zamelen textiel niet kan worden aangemerkt als afvalstof. Hij wijst er in dat verband op dat voor het textiel wordt betaald.
2.2.1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Meerssen (tweede versie) is het verboden zonder inzamelvergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
2.2.2.    Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het textiel afkomstig is van particuliere huishoudens en na inzameling aan een sorteerbedrijf wordt geleverd. Daar wordt het gesorteerd naar, zo moet worden aangenomen, textiel dat kan worden hergebruikt, textiel dat nog geschikt is voor ander gebruik en textiel dat onbruikbaar is. Aldus moet worden aangenomen dat het ingezamelde textiel weliswaar al dan niet na bewerking voor een deel overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming kan worden hergebruikt, maar dat tevens een deel slechts geschikt is voor ander gebruik en een deel onbruikbaar is. Verder wordt het door de particuliere huishoudens ongesorteerd aangeboden. In deze feiten en omstandigheden ligt een voldoende aanwijzing besloten dat de particuliere huishoudens zich van het textiel ontdoen in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Daarom is naar het oordeel van de Voorzitter sprake van afvalstoffen, als bedoeld in die bepaling. Dat verzoeker betaalt voor het textiel maakt dit niet anders.
2.3.    Omtrent het betoog van verzoeker dat sprake is van een motiveringsgebrek overweegt de Voorzitter dat ter motivering van het besluit met name wordt gewezen op bepaald beleid. Niet is gebleken of dit beleid is neergelegd in een beleidsregel en derhalve of ter motivering van het besluit, ingevolge artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht, kon worden volstaan met een verwijzing naar dit beleid.
2.4.    Gelet op het bovenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen van 22 december 2005, kenmerk 2005/8845;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Meerssen aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2006
190-446.