ECLI:NL:RVS:2006:AV3840

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600152/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in milieurechtelijke vergunningverlening voor varkenshouderij en recreatiebedrijf

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Nieuw Knal Groen" beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leusden, waarbij aan een vergunninghouder een vergunning is verleend voor een varkenshouderij, een loonwerkbedrijf en een recreatiebedrijf met minicamping op een specifiek perceel. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend op 2 januari 2006, met als doel te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit. De Voorzitter heeft het verzoek op 16 februari 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verleende vergunning betreft een aanzienlijke uitbreiding van de varkenshouderij, met een specifiek aantal dieren en de bijbehorende activiteiten. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de benodigde bouwvergunning voor de uitbreiding nog niet is verleend en de procedure voor de benodigde vrijstelling nog niet is afgerond. Hierdoor kan het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komen. De beslissing is genomen zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat op 28 februari 2006 openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

200600152/2.
Datum uitspraak: 28 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Nieuw Knal Groen", gevestigd te Leusden,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor een varkenshouderij, een loonwerkbedrijf en een recreatiebedrijf met minicamping op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door C. Verduin en P.F.M. Buters, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. H.S.J. Witjes en H. in 't Veld, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op een varkenshouderij voor het houden van 60 kraamzeugen, 220 guste en dragende zeugen, 1.000 gespeende biggen, 4 dekberen, 60 opfokzeugen, 290 vleesvarkens, 306 legkippen, 2 paarden, 10 opfokgeiten, 10 schapen, 20 stuks vrouwelijk jongvee en 30 zoogkoeien. Daarnaast is bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een loonwerkbedrijf en recreatiebedrijf met minicamping. Voor de inrichting is eerder bij besluit van 10 juni 1997 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend.
2.4.    Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening is er blijkens haar verzoekschrift in gelegen om te voorkomen dat na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit een onomkeerbare situatie ontstaat.
2.5.    De Voorzitter overweegt dat, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen spoedeisend belang is gelegen een voorlopige voorziening te treffen. Hij neemt hierbij in aanmerking dat op grond van de stukken is gebleken dat voor de verwezenlijking van de uitbreiding van de inrichting met twee bouwwerken een bouwvergunning is vereist, welke blijkens het verhandelde ter zitting nog niet is verleend. Voorts is gebleken dat de procedure tot verlening van de voor de uitbreiding benodigde vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nog niet is afgerond. Reeds vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang kan het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Plambeck
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2006
159-443.