200506291/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1609 WOW44 van de rechtbank Zutphen van 7 juni 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gorssel, thans het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorssel, thans het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) aan Beleggingsmaatschappij Quintus te
Den Haag bouwvergunning verleend voor het vervangen van een woning op het perceel Olthoflaan 25 te Gorssel.
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2005, verzonden op 9 juni 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J.A. Mook, werkzaam bij de gemeente Lochem, en D.K. Miedema namens Beleggingsmaatschappij Quintus, zijn verschenen. Appellant is - met bericht - niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Epse-dorp" heeft het onderhavige perceel de bestemming "Woongebied 3".
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor woondoeleinden beperkt tot de op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-plan bestaande woningen.
Ingevolge artikel 4.2, aanhef, tweede lid, van de planvoorschriften mogen de ten tijde van de tervisielegging van het plan bestaande woningen worden hersteld, vervangen, alsmede met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart en bepalingen van dit artikel, veranderd en/of uitgebreid.
2.2. Niet in geschil is dat het in het onderhavige geval gaat om een perceel waarop een woning stond ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college een sloopvergunning verleend voor het slopen van deze woning.
2.3. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat uit artikel 4.2, aanhef, tweede lid, van de planvoorschriften niet volgt dat de nieuwe woning op dezelfde plek dient te worden gebouwd als waar de voormalige woning heeft gestaan. Evenmin is gebleken dat andere (bebouwings)voorschriften van het plan zich tegen bouw van de nieuwe woning op de beoogde locatie verzetten.
Uit de gedingstukken blijkt dat het ruimtelijk beleid met name is gericht op beperking van het aantal woningen tot het aantal dat reeds ten tijde van de peildatum aanwezig was. Die stukken bieden geen aanknopingspunt voor het standpunt van appellant dat de planvoorschriften tot doel hebben dat bij vervanging op dezelfde locatie dient te worden gebouwd.
Voorts biedt de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2001, in zaak no. 200000868/1, waarnaar appellant heeft verwezen, geen aanknopingspunten voor diens uitleg van bedoeld artikel van de planvoorschriften. Die uitspraak betrof, anders dan in deze zaak, de goedkeuring van een bestemmingsplanwijziging welke er op gericht was om nieuwbouw van een woning tussen twee bestaande woningen te Epse mogelijk te maken.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat het college op grond van artikel 44 van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning voor de woning niet mocht weigeren. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006