200502042/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 27 augustus 2004, kenmerk DGWM/2004/12050, heeft verweerder vastgesteld dat ten aanzien van de locatie Langeraarseweg 23-25 te Langeraar in de gemeente Ter Aar (hierna: de saneringslocatie) sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan sanering niet-urgent is en heeft in dit besluit melding gemaakt dat met ingang van 20 juli 2004 van rechtswege is ingestemd met het saneringsplan betreffende deze saneringslocatie.
Bij besluit van 2 februari 2005, kenmerk DGWM/DMB/04/15077, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van Hagen en ing. A.P. Springintveld, ambtenaren van de provincie, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, vertegenwoordigd door R.W. Oudshoorn en drs. L.C. Lindeman, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellant voert aan dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt wel degelijk belanghebbende te zijn bij het saneren van de verontreiniging en acht daartoe de afstand van zijn perceel tot de locatie niet dermate groot dat daaraan doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
2.3. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van de Wet bodembescherming staat beroep open op de administratieve rechter overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid en derde lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, van deze wet, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, door een belanghebbende beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. De bodemverontreiniging op de saneringslocatie betreft met name een immobiele verontreiniging door polycyclische aromatische koolwaterstoffen, die in de grond zijn aangetroffen en te relateren zijn aan bijmenging van puin in de bodem. Uit de stukken blijkt dat het perceel van appellant, zijnde [locatie] te [plaats], op ongeveer 170 meter van de locatie ligt. Gelet op de stukken is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de sanering geen gevolgen kan hebben voor de woonomgeving van appellant, zodat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006