200504481/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De vereniging Middenstandsvereniging Smalstad, [appellant A], [appellant B], allen gevestigd, respectievelijk wonend te Sint-Maartensdijk, Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Huizen en de besloten vennootschap Spar Holding B.V., gevestigd te Zevenbergen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04 / 305 van de rechtbank Middelburg van 8 april 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tholen.
Bij brief van 27 mei 2003 hebben appellanten het college van burgemeester en wethouders van Tholen (hierna: het college) verzocht de aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunningen voor een bedrijfsloods op het perceel aan de [locatie] te [plaats] in te trekken.
Bij brief van 9 december 2003 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen niet tijdig nemen van een beslissing op hun verzoek.
Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college het verzoek van appellanten tot intrekking van de bouwvergunningen niet-ontvankelijk verklaard, hun bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek eveneens niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot het vergoeden van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand afgewezen.
Bij uitspraak van 8 april 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brieven van 2 en 20 juni 2005 hebben vergunninghouder, Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Roosendaal B.V., die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord vergunninghouder, Aldi Vastgoed B.V. en Aldi Roosendaal B.V., vertegenwoordigd door mr. W.J. Brakenhoff, medewerker Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum B.V.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellanten komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet als belanghebbende in de zin van de Awb kunnen worden beschouwd bij een besluit tot intrekking van de bouwvergunningen.
2.3. Een verzoek om een besluit te nemen is uitsluitend een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, indien dat verzoek afkomstig is van een belanghebbende.
Vast staat dat de bouwvergunningen overeenkomstig de onderliggende aanvraag zijn verleend voor een bedrijfsloods ten behoeve van een fouragehandel. Het belang van appellanten is, naar zij zelf hebben aangegeven, niet gelegen in het bestrijden van vergunningen, doch in het voorkomen dat de loods, anders dan was aangevraagd, zal worden gebruikt als supermarkt. Dit belang kan niet geacht worden rechtstreeks betrokken te zijn bij een besluit tot intrekking van de bouwvergunningen.
Nu appellanten geen belanghebbenden zijn, is hun verzoek, naar de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, niet aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat de afwijzing van dit verzoek geen besluit is als bedoeld in dit artikel.
De Afdeling begrijpt de beslissing op bezwaar aldus dat daarbij ook niet-ontvankelijk is verklaard het ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb gerichte bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit juist is.
Het betoog faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006