ECLI:NL:RVS:2006:AV3904

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504698/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor souterrain en bel-etage in Amsterdam-Centrum afgewezen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van een bouwvergunning door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. De aanvraag betrof het veranderen van het souterrain en de bel-etage van een gebouw met de bestemming tot winkel. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag op 15 juli 2003 afgewezen, waarna het bezwaar van de appellant op 16 december 2003 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 18 april 2005 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 januari 2006 ter zitting is behandeld.

De Raad van State oordeelt dat het dagelijks bestuur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan niet kon worden verleend. De rechtbank had dit niet onderkend. De Raad stelt vast dat de inbreuk op de openbare ruimte door het bouwplan minimaal is en dat de verkeersveiligheid niet negatief wordt beïnvloed. Bovendien is het belang van de appellant bij een zelfstandige toegang tot de winkelruimte onvoldoende meegewogen. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het dagelijks bestuur, en verplicht het dagelijks bestuur om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

200504698/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/495 van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) een aanvraag van appellant om het verlenen van een bouwvergunning voor het veranderen van het souterrain en de bel-etage van het gebouw [locatie] met bestemming daarvan tot een winkel afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Burg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Burgwallen Oude Zijde" rusten op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemmingen "gemengde bebouwing" en "openbare ruimte".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, voorzover thans van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn bestemd voor openbare ruimte aangewezen voor rijwegen, fiets- en voetpaden, pleinen, plantsoenen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan, in dier voege, dat de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 m ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
2.2.    Niet in geschil is dat het realiseren van een trap zoals voorzien in het bouwplan in strijd is met artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de belangen van appellant bij de gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften onvoldoende heeft afgewogen.
2.3.1.    Dit betoog slaagt. Het dagelijks bestuur heeft bij de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd dat het algemeen belang zich verzet tegen het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, nu de versnippering van de openbare ruimte, die het dagelijks bestuur als voornaamste grond voor het weigeren van de vrijstelling heeft gezien, minimaal is. Daarbij is van belang dat de inbreuk door het bouwplan op de openbare ruimte slechts ongeveer 0,5 m² betreft en de te realiseren trap is voorzien tussen de toegangstrap naar de bel-etage en een op de hoek van de straat voor de woning geplaatst stootblok, waardoor de toegang tot dit gedeelte van de openbare ruimte reeds ernstig belemmerd wordt. Voorts is van belang dat appellant in bezwaar een rapport van Royal Haskoning heeft overgelegd, waarin tot de conclusie wordt gekomen dat, anders dan het dagelijks bestuur aan de beslissing van 15 juli 2003 ten grondslag had gelegd, realisatie van het bouwplan geen negatief effect op de verkeersveiligheid heeft en het dagelijks bestuur daartegenover geen onderzoek heeft gesteld waaruit blijkt dat door realisatie van het bouwplan uit verkeersoogpunt een nadeliger situatie ontstaat. Het dagelijks bestuur heeft verder onvoldoende aandacht besteed aan het belang van appellant bij een zelfstandige toegang tot de in het souterrain voorziene winkelruimte, nu exploitatie van deze ruimte bezwaarlijk is indien deze slechts via een binnentrap kan worden bereikt.
Gelet op het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur in strijd gehandeld met het vereiste van een deugdelijke motivering van de beslissing op bezwaar zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit van 16 december 2003 vernietigen. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
2.5.    Het dagelijks bestuur dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2005, AWB 04/495;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van 16 december 2003, kenmerk BWE/PJZ 01-02-0731;
V.    veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006
218-444.