ECLI:NL:RVS:2006:AV5052

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506530/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en bouwmogelijkheden voor Recreatieoord De Vergarde

Op 15 maart 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Buren. Het bestemmingsplan, vastgesteld op 7 december 2004, betreft de uitbreiding van het Recreatieoord De Vergarde. Appellante, De Vergarde B.V., heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 31 mei 2005 werd genomen. De appellante betoogde dat het plan ten onrechte geen mogelijkheid biedt voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, wat volgens haar noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 februari 2006, waarbij zowel de appellante als de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren, aanwezig waren.

De Raad van State overwoog dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom de bouw van een tweede bedrijfswoning niet mogelijk was. De Afdeling stelde vast dat de verweerder ten onrechte aannam dat de mogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning automatisch zou leiden tot de mogelijkheid voor een derde. De Raad van State concludeerde dat het besluit van de provincie Gelderland niet deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde het besluit. De provincie Gelderland werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

200506530/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Vergarde B.V.", gevestigd te Buren,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2004 heeft de gemeenteraad van Buren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2004, het bestemmingsplan "Verblijfsrecreatieterreinen, gedeeltelijke herziening A 2004, ten behoeve van de uitbreiding van het Recreatieoord De Vergarde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 mei 2005, kenmerk RE2005.2215, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. E.M. Staal en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de gemeenteraad van Buren, vertegenwoordigd door Y. Kieft, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Volgens appellante is daarin ten onrechte de bouw van een tweede bedrijfswoning niet mogelijk gemaakt. Ter zitting heeft appellante in dit verband aangevoerd dat de vrees van verweerder dat de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning tevens leidt tot de planologische mogelijkheid van een derde bedrijfswoning ongegrond is en dat zij evenmin een derde bedrijfswoning wenst.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd.
Hij heeft daartoe in aanmerking genomen dat op het bestaande terrein reeds een bedrijfswoning aanwezig is. Met toepassing van de vrijstellingsregeling zou op dit terrein, indien aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan, een tweede bedrijfswoning kunnen worden gebouwd. Indien aan de wens van appellante om een bedrijfswoning mogelijk te maken op het perceel waarop het bestemmingsplan ziet wordt tegemoet gekomen, zou de mogelijkheid ontstaan voor de aanwezigheid van in totaal drie bedrijfswoningen. Verweerder heeft gesteld de noodzaak van drie bedrijfswoningen niet in te zien.
Voorts heeft verweerder overwogen dat hoewel de stelling van appellante dat er op de gronden met de bestemming "Centrale Voorzieningen" geen ruimte meer is voor de realisatie van een extra bedrijfswoning hem niet als geheel onredelijk voorkomt, hieraan geen doorslaggevende betekenis toekomt, nu de raad er niet voor heeft gekozen om de in het plan "Verblijfsrecreatieterreinen 1998" opgenomen mogelijkheid om via een vrijstelling één extra dienstwoning te kunnen realiseren op de gronden met de bestemming "Centrale Voorzieningen" te schrappen.
De vaststelling van de feiten
2.5.    Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 1997" en maakt uitbreiding van "Recreatieoord De Vergarde" mogelijk. Daartoe wordt in het plan op een terrein van ongeveer 5 hectare dat grenst aan de westkant van het huidige recreatieoord de bestemming "Verblijfsrecreatieterrein" gelegd. In het plan is niet tegemoetgekomen aan de wens van appellante om op dit terrein een bedrijfswoning mogelijk te maken.
2.5.1.    Ingevolge artikel 7, zesde lid, aanhef en onder a, voorzover thans van belang, van de planvoorschriften van het voor het bestaande deel van het recreatieoord geldende plan "Verblijfsrecreatieterreinen 1998" mag op de gronden met de bestemming "Centrale Voorzieningen" één bedrijfswoning worden geplaatst. Ingevolge het zevende lid van dit artikel zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het gestelde in het zesde lid, sub a, voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, indien het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is dat meer dan één van de met het beheer en de bewaking van het kampeerbedrijf belaste personen op het terrein worden gehuisvest en het recreatieobject tenminste 10 hectare groot is.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan het in artikel 7, zevende lid, van de planvoorschriften gestelde vereiste dat de oppervlakte van het recreatieoord tenminste 10 hectare groot is en dat ook aan de overige in dit artikellid genoemde vereisten zou kunnen worden voldaan. Tegen een tweede bedrijfswoning op het terrein waarop het plan betrekking heeft, heeft verweerder geen bezwaar. Volgens verweerder brengt echter het vervullen van de wens van appellante om een tweede bedrijfswoning te bouwen op het terrein waarop het plan betrekking heeft, de planologische mogelijkheid mee tot de bouw van een derde bedrijfswoning op het terrein van het recreatieoord. Volgens verweerder bestaat daartoe geen noodzaak.
2.6.1.    Met de aldus aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering heeft verweerder miskend dat de omstandigheid dat het ingevolge artikel 7, zevende lid, van de planvoorschriften mogelijk is om een tweede bedrijfswoning te realiseren op de gronden met de bestemming "Centrale Voorzieningen", niet zonder meer mee brengt dat de planologische mogelijkheid voor de bouw van een bedrijfswoning op het terrein waarop het plan ziet, leidt tot de planologische mogelijkheid voor de bouw van een derde bedrijfswoning op het terrein van het recreatieoord.
In dit verband wijst de Afdeling erop dat in het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2004, een deel van het plangebied de bestemming "Centrale Voorzieningen" had, met daarin opgenomen een bouwblok ten behoeve van een tweede bedrijfswoning. In dat voorstel werd aldus de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt, zonder dat dit tot de planologische mogelijkheid van een derde bedrijfswoning leidt. Immers, in het geval reeds twee bedrijfwoningen zijn gerealiseerd op de plandelen met de bestemming "Centrale Voorzieningen", kan niet langer met toepassing van artikel 7, zevende lid, van de planvoorschriften vrijstelling worden verleend voor de bouw van een bedrijfswoning. Ter zitting heeft de gemeenteraad die mogelijkheid bevestigd.
Nu het besluit van verweerder uitsluitend steunt op zijn standpunt dat het planologisch mogelijk maken van een bedrijfswoning op het plangebied de planologische mogelijkheid van een derde bedrijfswoning mee brengt, is het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Dit klemt te meer nu verweerder, blijkens het bestreden besluit, de stelling van appellante dat op de gronden met de bestemming "Centrale Voorzieningen" in het reeds bestaande deel van het recreatieoord geen ruimte is voor een tweede bedrijfswoning, niet onjuist acht.
2.7.    Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Proceskostenveroordeling
2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 31 mei 2005, kenmerk RE2005.2215;
III.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
325.