200504353/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/740 van de rechtbank Middelburg van 5 april 2005 in het geding tussen:
de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) het verzoek van appellant om de graad Doctor (afgekort tot dr.) te mogen voeren op grond van een in Duitsland afgelegde promotie, afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2004 heeft de IBG het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juni 2005 heeft de IBG van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.M. de Jonge, advocaat te Goes, en de IBG, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de IBG, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7.22, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) is degene aan wie op grond van de promotie, bedoeld in artikel 7.18, dan wel ingevolge artikel 7.19, tweede lid, de graad Doctor is verleend, gerechtigd die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen.
Ingevolge artikel 7.23, derde lid, van de WHW, zoals dat gold van 1 september 2002 tot en met 28 februari 2005 en voor zover hier van belang, kan de IBG aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, toestaan in de plaats van die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland een van de titels, genoemd in artikel 7.20, te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere graad is verleend, naar het oordeel van de IBG ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
Ingevolge artikel 7.23, vierde lid, van de WHW is degene aan wie door een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad als bedoeld in artikel 7.22 is verleend en gerechtigd is op grond daarvan een graad in het desbetreffende land in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, eveneens gerechtigd die graad in Nederland in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen op dezelfde wijze als in het desbetreffende land. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
2.2. Bij brief van 21 maart 2004 heeft appellant de IBG verzocht om op grond van artikel 7.23, vierde lid in samenhang met het derde lid, van de WHW de titel doctor te mogen voeren gelet op de door hem in 1990 aan de universiteit van Keulen afgelegde promotie in de medische wetenschap. De IBG heeft dit verzoek afgewezen omdat het door appellant gevolgde promotietraject niet ten minste gelijkwaardig zou zijn aan het promotietraject zoals dat in Nederland gebruikelijk is. Gebruikelijk in Nederland is dat een promotietraject na het behalen van een doctoraal examen wordt gevolgd en daarbij zou de nominale duur van dit traject vier jaar zijn. Appellant is daarentegen tijdens zijn universitaire studie begonnen met het promotietraject en reeds een jaar na het behalen van zijn doctoraal examen gepromoveerd. Bij de beslissing op bezwaar heeft de IBG haar afwijzing gehandhaafd.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de IBG bij zijn toetsing of het door appellant gevolgde promotietraject gelijkwaardig is met dat in Nederland moet uitgaan van de gebruikelijke nominale studieduur. Volgens hem dient de IBG bij de beoordeling of de promotie die aan de universiteit van Keulen is afgelegd gelijkwaardig is met een in Nederland afgelegde promotie zich niet louter te beperken tot de duur van het promotietraject na het behalen van het doctoraal examen. Hij stelt bovendien dat een promotietraject van ten minste vier jaar na het behalen van het doctoraal examen in Nederland geenszins de norm is, nu hier ook promotietrajecten van (zeer) korte of juist (zeer) lange duur voorkomen. Appellant benadrukt daarbij dat artikel 7.23, derde lid, van de WHW de term 'gelijkwaardig' gebruikt, en niet 'gelijk'.
2.4. Dit betoog slaagt. De IBG voert ter invulling van haar beoordelingsvrijheid in artikel 7.23, derde lid, van de WHW het beleid (zoals gepubliceerd in Uitleg Gele Katern van 6 juni 2001, nr. 15) dat de gelijkwaardigheid van een opleiding aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs wordt vastgesteld aan de hand van het eindniveau van de opleiding, met als weegfactoren de opleidingsvereisten, de nominale studieduur en de nominale studieomvang. De IBG heeft dit beleid ook toegepast in het onderhavige geval van een promotie als bedoeld in artikel 7.23, vierde lid, van de WHW.
Daargelaten dat het in dit geval om een promotie gaat en niet om een opleiding, had de IBG de gelijkwaardigheid van de afgelegde promotie niet alleen mogen en kunnen baseren op de duur van het promotietraject na het behalen van het doctoraal examen, doch had zij daarin tevens de kwaliteit en het niveau van het promotieonderzoek dienen te betrekken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt (Kamerstukken II 1997-1998, 25370, nr. 7, p. 10) dat de wetgever ervan uit is gegaan dat, evenals gebruikelijk is bij de erkenning van buitenlandse diploma's, de IBG voor de beoordeling van het in het buitenland verkregen doctoraat te rade zal gaan bij de Nuffic. Daarvan is bij de beoordeling van het verzoek van appellant evenwel geen sprake geweest. Voor wat betreft de duur van het promotietraject wordt er voorts op gewezen dat uit een schriftelijke verklaring van 22 juli 2004 van Prof. Dr. J. Koebke van het Centrum voor Anatomie van de Universiteit van Keulen blijkt dat appellant gedurende vijf jaar in dit centrum promotieonderzoek heeft verricht.
Door het verzoek van appellant louter op grond van de duur van het na het behalen van het doctoraal examen gevolgde promotietraject af te wijzen en deze afwijzing in de beslissing op bezwaar te handhaven, heeft de IBG dit besluit onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. De IBG heeft derhalve gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 2 september 2004 vernietigen. De IBG dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.6. De IBG dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 april 2005, zaak no. Awb 04/740;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Informatie Beheer Groep van 2 september 2004, kenmerk D-TL01A/000361385;
V. veroordeelt de Informatie Beheer Groep tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: duizendtweehonderdachtentachtig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Informatie Beheer Groep aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Informatie Beheer Groep aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006