200505575/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/927 van de rechtbank Leeuwarden van 17 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ameland.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ameland (hierna: het college) geweigerd appellanten bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van gevelkozijnen op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Ballum, sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op 18 mei 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. L.P. Berg, en het college, vertegenwoordigd door R. Korvemaker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat voor het bouwplan ingevolge artikel 4 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken een lichte bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Woningwet, is vereist.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hollum kom" rust op het perceel de bestemming "eengezinshuizen".
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, mag op de gronden binnen het gebied van het beschermde dorpsgezicht uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermde dorpsgezicht worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ad, van de planvoorschriften, wordt onder het karakter van het beschermde dorpsgezicht verstaan het karakter van het tot beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied, zoals dat in de hoofdstukken 2 en 3.1, 3.2, 3.3 van de toelichting bij het plan is beschreven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ae, van de planvoorschriften, wordt onder de begeleidingscommissie verstaan een commissie, ingesteld bij raadsbesluit, die in gevallen als in deze voorschriften omschreven door het college wordt geraadpleegd omtrent aangelegenheden het karakter van het beschermde dorpsgezicht betreffend.
2.3. Vast staat dat het perceel is gelegen binnen het gebied van het beschermde dorpsgezicht van Hollum.
2.4. Anders dan appellanten betogen heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college de door appellanten op 31 oktober 2003 ingediende bouwaanvraag terecht als één geheel heeft beoordeeld. Nu de aanvraag één bouwwerk betreft kan de rechtbank worden gevolgd in haar redenering dat het bouwplan niet kon worden gesplitst op de door appellanten voorgestane wijze.
2.5. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college gelet op de door hen ingebrachte contra-expertises niet mocht afgaan op de door de welstandscommissie en de Begeleidingscommissie beschermde dorpsgezichten gemeente Ameland (hierna: de begeleidingscommissie) ingebrachte adviezen.
2.5.1. Dit betoog faalt. Het college mag, hoewel het niet aan een advies van de welstandscommissie is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoets bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen.
Omtrent de ramen en kozijnen van de verdieping in het aan de orde zijnde bouwplan heeft de welstandscommissie Hûs en Hiem, evenals de begeleidingscommissie, een negatief advies uitgebracht. Door appellanten zijn tegenadviezen van G. Leonhardt en H.F.A. Rademaker overgelegd. Gelet op de uiteenzetting in de beslissing in primo, waarin de tegenadviezen in aanmerking zijn genomen, moet worden geoordeeld dat het college het overnemen van het advies van de welstandscommissie in voldoende mate heeft toegelicht. Niet zonder belang is dat de welstandscommissie naar aanleiding van de voormelde tegenadviezen haar eerder ingenomen standpunt gemotiveerd heeft gehandhaafd, hetgeen het college in voormelde beslissing heeft betrokken. Uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het tegenadvies van Th.M. Elsing kan worden afgeleid dat hij het standpunt van de welstandscommissie deelt voor zover het om de ramen en de kozijnen van de verdieping gaat. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.6. Voorzover appellanten betogen dat hen ten onrechte geen vergoeding is toegekend van de in bezwaar gemaakte kosten, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan dit niet slagen, nu niet is gebleken van een daartoe in bezwaar aan het college gedaan verzoek en het college niet gehouden is eigener beweging na te gaan of sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006