ECLI:NL:RVS:2006:AV5071

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505905/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellanten tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort ongegrond werd verklaard. Het college had op 15 april 2004 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het bouwen van twee vrijstaande woningen op een perceel in Amersfoort, ondanks dat dit in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Appellanten, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze beslissing, voerden aan dat de belangen onvoldoende waren afgewogen en dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan tekortschiet. De rechtbank oordeelde echter dat het bouwplan in overeenstemming was met het ontwerp-bestemmingsplan en dat de ruimtelijke onderbouwing adequaat was. Tijdens de zitting bij de Raad van State op 14 februari 2006 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellanten als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht vrijstelling had verleend op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling concludeerde dat de bouwvergunning was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat de argumenten van appellanten niet opgingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2006.

Uitspraak

200505905/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2004/2184 van de rechtbank Utrecht van 27 mei 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning, eerste fase, verleend voor het bouwen van twee vrijstaande woningen met aanbouwen op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 augustus 2005 heeft vergunninghouder die daartoe in de gelegenheid is gesteld een reactie ingediend.
Bij brief van 13 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2006, waar appellanten in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.A. Roos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van de bouwaanvraag geldende bestemmingsplan "Amersfoort Noord, Uitwerkingsplan Zielhorst K" dat de bouw van twee woningen op één bouwperceel niet toestaat. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de betrokken belangen ondeugdelijk heeft afgewogen en dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is. Zij voeren hiertoe aan dat het bouwplan op verschillende punten afwijkt van het ontwerp-bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst 2004" (hierna: het ontwerp-bestemmingsplan) en dat zij eerst via een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur in de relevante stukken inzage hebben gekregen.
2.3. Dit betoog faalt. Het bouwplan is in overeenstemming met de plankaart, behorende bij het ontwerp-bestemmingsplan. Ook voorziet de plankaart, anders dan appellanten stellen, in twee woningen die binnen de bebouwingsvlakken zijn gesitueerd. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is vastgelegd in het ontwerp-bestemmingsplan. Voor zover appellanten betogen dat de rechtbank in dit verband heeft miskend dat de mogelijkheid twee woningen op het perceel te bouwen eerst na de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan daarin is opgenomen, slaagt dit betoog evenmin. Ten tijde van de verlening van de bouwvergunning, eerste fase, was genoemde bouwmogelijkheid reeds in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen, zodat de rechtbank, mede gezien het vorenoverwogene, terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Ter zitting heeft het college nog betoogd dat het bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst" op 29 november 2005 is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht en inmiddels in werking is getreden. Het bestemmingsplan is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar tegen het goedkeuringsbesluit is geen beroep ingesteld dat op dit perceel betrekking heeft. Het bouwplan is in overeenstemming met het goedgekeurde bestemmingsplan.
Dat een ambtelijke notitie van 1 augustus 2001, waarin is ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing van een eerder bouwplan met een verzoek ingevolge de Wet Openbaarheid van Bestuur is verkregen, zoals appellanten betogen, leidt, wat hier ook van zij, niet tot het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing als zodanig onvoldoende is.
2.4. Tenslotte betogen appellanten dat de rechtbank is voorbijgegaan aan hun grond dat vergunninghouder bij het ontwerp van het bouwplan niet aan dezelfde eisen betreffende de te kiezen architect heeft moeten voldoen als zij destijds bij het ontwerp van hun woning.
2.4.1. Dit betoog treft evenmin doel. Voor zover appellanten met dit betoog willen aanvoeren dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, overweegt de Afdeling dat het bouwplan is voorzien van een positief welstandsadvies en appellanten geen tegenadvies hebben ingebracht. Voor zover het betoog een beroep op het gelijkheidsbeginsel inhoudt in die zin dat ook aan de bouwvergunning voorwaarden betreffende de te kiezen architect hadden moeten worden verbonden, constateert de Afdeling dat de door appellanten bedoelde voorwaarden waren gerelateerd aan de uitgifte van de grond waarop hun woning is gebouwd. Van gronduitgifte is in dit geval geen sprake, zodat geen sprake is van gelijke gevallen. Aan de bouwvergunning is terecht geen voorwaarde betreffende de te kiezen architect verbonden, nu dat gelet op artikel 56 van de Woningwet niet tot de mogelijkheden behoort.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
163-488.