ECLI:NL:RVS:2006:AV5072

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505926/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor hekwerk met ballenvanger in Dronten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Dronten tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het college had op 4 juli 2000 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hekwerk met ballenvanger op het perceel Muntmeestersdreef te Dronten. Dit besluit werd door een aantal wederpartijen aangevochten, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 27 mei 2005, waarin het beroep van de wederpartijen gegrond werd verklaard en de beslissing op bezwaar werd vernietigd. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij het betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college bij de beslissing op bezwaar had moeten overwegen gebruik te maken van de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan het bouwplan, zoals vermeld in artikel 8, lid C, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "De Munten I". De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 februari 2006. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de nadere eisen had moeten overwegen en dat de wederpartijen opnieuw gehoord hadden moeten worden. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de wederpartijen.

Uitspraak

200505926/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/920 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 mei 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2000 heeft appellant (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan de gemeente Dronten voor het oprichten van een hekwerk met ballenvanger op het perceel Muntmeestersdreef te Dronten, kadastraal bekend gemeente Dronten, sectie B, nummer 1306 gedeeltelijk.
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college onder meer het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 6 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 september 2005 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartijen] Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8, lid C, van de voorschriften van het ten tijde van de beslissing op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Munten I" kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden (R)" nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
2.2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij de beslissing op bezwaar had moeten overwegen gebruik te maken van de door artikel 8, lid C, van de planvoorschriften geboden mogelijkheid om nadere eisen aan het bouwplan te stellen ten aanzien van de plaats en de afmeting van de ballenvanger. Hiermee heeft de rechtbank, volgens het college, miskend dat nadere eisen geen algemeen toetsingskader mogen vormen en dat de in artikel 8, lid C, van de planvoorschriften genoemde belangen geen belangen betreffen die vallen onder een goede ruimtelijke ordening. Het college betoogt dat het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming is met de strekking van de artikelen 10 en 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Voorts betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartijen] ten onrechte niet zijn gehoord vóór het nemen van de thans in geding zijnde beslissing op bezwaar.
2.2.1.    Dit betoog slaagt niet. Zoals eerder is overwogen in Koninklijk Besluit no. 92.007407 van 20 augustus 1992 (AB 1993/141) maakt blijkens de wetsgeschiedenis artikel 15 van de WRO het mogelijk burgemeester en wethouders bevoegd te verklaren niet in het algemeen, doch ten aanzien van bepaalde gevallen, wanneer een aanvraag om vergunning daartoe aanleiding geeft, op bepaalde punten nadere eisen te stellen. Niet valt in te zien dat, zoals het college betoogt, de rechtbank de nadere eisen als een algemeen toetsingskader heeft beschouwd. De rechtbank heeft immers in de omstandigheden van het geval aanleiding gezien voor het oordeel dat het college had moeten overwegen toepassing te geven aan artikel 8, lid C, van de planvoorschriften. Daarbij is in aanmerking genomen dat met betrekking tot het bouwplan reeds de derde beslissing op bezwaar was genomen en de bezwaren van appellanten zien op de plaats en afmeting van de bebouwing, zoals genoemd in voormeld artikel.
Evenmin is, zoals het college betoogt, het stellen van nadere eisen ten aanzien van de plaats en de afmeting van bebouwing in strijd met de belangen die beschermd worden door het bestemmingsplan, nu artikel 8, lid C, van de voorschriften deel uitmaakt van dat bestemmingsplan en de in dat voorschrift vermelde belangen alle vallen onder een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 15 mei 1997 in zaak no. H01.96.0228 (AB 1997, 263) dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om belanghebbenden bij een nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw te horen. In dit geval doet een dergelijke omstandigheid zich voor, omdat ten tijde van het primaire besluit ter plaatse het bestemmingsplan "Dronten-West" gold, waarmee het bouwplan in strijd was, terwijl op 30 mei 2004 het bestemmingsplan "De Munten I" in werking was getreden dat het bouwplan toestond, waaraan is getoetst in de beslissing op bezwaar van 15 juni 2004. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat sinds het verlenen van de bouwvergunning vier jaren zijn verstreken. Anders dan het college heeft betoogd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [wederpartijen] door niet opnieuw te worden gehoord niet in hun belangen zijn geschaad. Het college kan, reeds gezien de mogelijkheid om nadere eisen te stellen, niet worden gevolgd in de stelling dat slechts één beslissing mogelijk was, zodat om die reden het opnieuw horen achterwege kon blijven.
Gezien het bovenstaande heeft de rechtbank dan ook terecht geoordeeld dat het college toepassing van de nadere eisenregeling van artikel 8, lid C, van de planvoorschriften had behoren te overwegen en [wederpartijen] uit een oogpunt van zorgvuldigheid opnieuw had moeten horen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dronten tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Dronten aan [wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
163-488.