200506632/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 24 januari 2005 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 19 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door T.A. Corte, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente,
zijn verschenen.
2.1. In artikel 4.2.15, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat het college de dagen vaststelt waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Ingevolge het tweede lid moeten huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van grof huishoudelijk afval, die via een inzamelmiddel voor gebruikers van een perceel worden ingezameld, ter inzameling worden aangeboden tussen 6.00 uur en het tijdstip van inzamelen op de krachtens het eerste lid aangewezen dagen. Ingevolge het derde lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste en in het tweede lid is bepaald.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op maandag 24 januari 2005 is aangetroffen aan de Stroveer, ter hoogte van de parkeergarage, te Rotterdam. Volgens verweerder is deze huisvuilzak afkomstig van appellant en heeft hij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden. Ingevolge artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente Rotterdam zijn dinsdag en vrijdag de dagen waarop in deze straat huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst mogen worden overgedragen of ter inzameling mogen worden aangeboden.
2.3. Appellant betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuurdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Ter zitting heeft hij daartoe aangevoerd dat hij bijna nooit thuis is en dat niet hij, maar zijn moeder, altijd de huisvuilzakken buiten zet.
2.3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no.
200501068/1(AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
2.3.2. Gelet op hetgeen door appellant is aangevoerd en gelet op de overige feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende vast komen te staan dat appellant degene is geweest die de huisvuilzak op een onjuist tijdstip heeft aangeboden. Verweerder heeft dan ook appellant ten onrechte als overtreder van artikel 4.2.15 van de APV in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente Rotterdam aangemerkt en derhalve ten onrechte de kosten van de toepassing van de bestuurdwang op hem verhaald.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het primaire besluit van 26 april 2005 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Gezien het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 19 juli 2005, kenmerk A.B.2005.2.03537/JDK;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 26 april 2005,
kenmerk STZ HA nr: 04/05633;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006