200506812/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 26 mei 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 4 mei 2005 jegens appellante bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 28 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar appellante, in persoon en bijgestaan door H.Y. Craane, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In artikel 4.2.11, vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die is aangetroffen op de Wolphaertsbocht, ter hoogte van nummer 34, te Rotterdam. Volgens verweerder is deze huisvuilzak afkomstig van appellante en heeft zij die in strijd met de APV ter inzameling aangeboden.
2.3. Verweerder stelt een huisvuilzak te hebben aangetroffen die de vulopening van een halfvolle afvalcontainer zodanig blokkeerde dat anderen, aldus verweerder, geen gebruik meer konden maken van de container. Verweerder heeft appellante als overtreder aangemerkt omdat in de huisvuilzak een poststuk met naam en adresgegevens van appellante is aangetroffen.
Appellante betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuurdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Zij voert daartoe aan dat zij vanwege gezondheidsproblemen niet in staat is een huisvuilzak naar de afvalcontainer op de Wolphaertsbocht te brengen en dat zij bovendien vlakbij haar huis een inzamelvoorziening heeft. Volgens appellante hebben anderen mogelijk haar huisvuilzak verplaatst. Ter zitting heeft appellante nog aangevoerd dat appellante geen abonnee is van UPC Nederland terwijl de aangetroffen brief afkomstig is van UPC Nederland en gericht is aan een abonnee.
2.3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no.
200501068/1(AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Gelet op de hierboven (onder 2.3) weergegeven omstandigheden heeft appellante met de aldaar evenzo weergegeven argumenten naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat zij het bewuste voorschrift niet daadwerkelijk heeft geschonden. Zo is niet aannemelijk geworden dat appellante niet in staat was om een huisvuilzak in de desbetreffende container op de Wolphaertsbocht te deponeren. Het door appellante gestelde dat vlakbij haar huis een inzamelvoorziening is, maakt dit niet anders. Nu in de aangetroffen huisvuilzak een poststuk met naam en adresgegevens van appellante is aangetroffen heeft verweerder derhalve appellante op goede gronden als overtreder van de desbetreffende bepalingen van de APV aangemerkt en derhalve terecht de kosten van de toepassing van bestuursdwang op haar verhaald. Het door appellante ter zitting gestelde dat zij geen abonnee is van UPC Nederland terwijl het aangetroffen poststuk afkomstig is van UPC Nederland en is gericht aan een abonnee kan, nu deze brief is geadresseerd aan appellante, aan het vorenstaande niet afdoen. Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen het besluit van 26 mei 2005 derhalve terecht ongegrond verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006